Oprecht
Lukas 7:37
„En ziet, een vrouw in de stad, welke een zondares was…”
De tranen van zondaren zijn de lekkernijen der engelen. Ik bedoel niet de tranen die uit een droefheid van de wereld voortkomen. Tranen die de kinderen van deze wereld wel eens storten uit een nijpend gemoed over hun bedreven zonde, wat niet meer werkt dan een vrees voor de straf. Denk aan Kaïns naar gekerm en aan Ezau’s tranen, aan Achabs uiterlijk misbaar en aan Ninevés vernedering in zak en as.
De zondaren te Sion worden uit vrees voor het verterende vuur en de eeuwige gloed van Gods toorn wel eens verschrokken. Beving grijpt de huichelaren aan. Dat zijn niet die tranen, die uit een droefheid naar God spruiten waardoor boetvaardige zondaren door Gods Geest tot bekering bearbeid worden. Het zijn geen tranen van een oprecht berouw over de zonden. Het zijn geen tranen van geloof en liefdesuitgangen naar Jezus, ter vergeving en reiniging van hun doemwaardige en vuile zonden.
De oprechten storten niet enkel tranen uit vrees voor de schadelijke nasleep van de zonde, maar voornamelijk vanwege het beschouwen van het schandelijke en God onterende dat er in de zonde is. Daarom gaan zij de zonde haten en verfoeien. Zij betreuren ze met hete tranen, omdat de zonden, al worden zij niet gestraft, God zozeer onteren. Zulke tranen van waarachtige boetvaardigheid worden lekkernij der engelen genoemd.
Johannes Barueth, predikant te Dordrecht
(”De boetvaardige zondares”, 1752)