Geven
Mattheüs 10:42
„En zo wie een van deze kleinen te drinken geeft, alleenlijk een beker koud water…”
Heden ten dage zijn er nog enige mensen die er vermaak en vreugde in scheppen de armen te helpen door hun steeds aalmoezen te schenken. Niet om door de mensen gezien te worden, maar om in het geheim door God gezien te worden. De Heere wil het getal daarvan steeds groter maken tot vertroosting van de verdrukten.
Aalmoezen zijn lieflijk en barmhartig, gegeven door godzalige mensen aan zieken, lammen en blinden en dergelijke armen mensen meer, die gedurig gekweld worden met veel gebreken. Hun iets te geven, doch niet uit dwang, van hetgeen God ons zo genadig verleend heeft, is goed. Wij verzoeken dagelijks enige weldaden van Gods barmhartigheid. Hij geeft die ons ook milddadig. Zo behoren wij ook de armen dagelijks te hulp te komen, omdat God ons dat zo ernstig geboden heeft.
Deze gehoorzaamheid, die wij God schuldig zijn, verbiedt ons het uitstellen van nodige goede dingen. Dat blijkt bijvoorbeeld bij Noach, die, toen hem door God bevolen was in de ark te gaan, zonder enig uitstel ging. Abraham had een gebod van God verkregen. Al wat mannelijk was, moest besneden worden. Hij heeft dat gebod ook gewillig opgevolgd.
Henry Smith, predikant te Londen (”Tranen der armen”, 1657)