Werk
1 Petrus 5:8
„Zijt nuchteren, en waakt; want uw tegenpartij, de duivel, gaat om…”
Als een mens al een christen is en al een kind van God is geworden, dan nog is er geen tijd om zorgeloos en gerust te zijn. Dan begint zijn werk pas. Want hij moet zich benaarstigen om zijn roeping en verkiezing vast te maken. Hij moet proberen zich op te bouwen in zijn allerheiligst geloof. Van hem wordt gevraagd te streven naar een grote mate van de Geest, naar de volle verzekerheid des geloofs.
Hij moet zijn als die mensen die bezig waren om de tempel in Jeruzalem weer op te bouwen. Ze hadden de troffel in de ene en het zwaard in de andere hand. De troffel om het werk te bevorderen, het zwaard om de vijand af te wenden. Zo moet een christen zowel een goed soldaat als een goed arbeidsman zijn. Hij verkeert gedurig in een belegerde stad, ja, hij is steeds in een plaats die verraderlijk is. Hij heeft in zich dat verraderlijke vlees, dat wapentuig van de duivel, die burcht vanwaaruit hij ons aanvalt. Daar is de wereld en alles wat uit de wereld is wat ons tracht te verleiden. Daarom mogen wij ons altijd wel beijveren vast te houden wat we hebben, opdat niemand onze kroon neme.
Het grootste werk dat we te doen hebben, is niet tegen de strijd tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden en machten en tegen geestelijke boosheden in de lucht.
Petrus van der Hagen, predikant te Amsterdam
(”Verzameling van enige predikaties”, 1681)