Sport mag christen niet beheersen
Jabulani is de officiële naam van de WK-bal. In het Zulu betekent dat ”feestelijk vieren” of ”zich verheugen”. Maar valt er wel zo veel te jubelen? In de dode materie van de voetbal is een geest gevaren die de wereld beheerst.
Voetbal is zo dominant omdat er een macht achter zit. Dat is bij alle afgoden zo. Een afgod is in zichzelf niets: een on-ding. Dat weten christenen. Afgodendienaars beseffen het niet. Zij geloven heilig in de goden die zij zelf geschapen hebben. Het materiaal is onschuldig: zilver en goud, steen en hout.
Een dood ding is pas een afgod als je er zelf macht aan toekent. De aanbidding maakt de dode afgod levend. De materie krijgt een geest en verandert in een slavendrijver. De afgodendienaar is niet meer vrij. Uiteindelijk beheerst de afgod hem zo sterk dat hij erop gaat lijken. Die ze maken, worden eraan gelijk en al wie erop vertrouwt. In de afgod schuilt de macht van de satan. Daar waarschuwt de Bijbel christenen voor. „Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar ik zal onder de macht van geen mij laten brengen” (1 Kor. 6:12).
Nederland kleurt Oranje. Complete huizenblokken zijn ingepakt in oranje plastic; geen gezicht. Mensen tooien zich op een warme zomerdag met sjaals en met hoofddeksels. Auto’s rijden rond met een leeuwenstaart uit de kofferbak.
In het ziekenhuis in Heerlen kunnen hartpatiënten onder begeleiding kijken, omdat de kans op een hartaanval toeneemt tijdens spannende wedstrijden. Gekker moet het niet worden. Tijdens de wedstrijden staat bijna alles stil. Informateur Uri Rosenthal blijkt gewoon door te werken. Dat haalt het nieuws, bij de NOS.
Er zijn genoeg redenen om afwijzend te blijven staan tegen sportevenementen zoals het wereldkampioenschap voetbal. De spelers en de trainers worden als goden vereerd. Het geld beheerst het spel. Het WK is voor ruim 7,4 miljard euro verzekerd. Op zondag draait alles door; het is te hopen dat Oranje de finale niet haalt. Er hangt een sfeer van lichtzinnigheid, met als dieptepunt de media-aandacht voor de Bavariajurkjes. Rond het toernooi viert de uitbuiting van vrouwen hoogtij. Bij elk tegendoelpunt wordt er gevloekt. Alle reden om afstand te bewaren.
Paulus schrijft aan de gemeente van Korinthe over de afgoden. Aan de ene kant houdt hij eraan vast dat die niet bestaan. „Wij weten, dat een afgod niets is in de wereld, en dat er geen ander God is dan een” (1 Kor. 8:4). Christenen erkennen maar één God, de Vader, uit Wie en door Wie alle dingen zijn. Sommige christenen, zo voegt hij eraan toe, hebben dat inzicht niet. Hun geweten is zwak en daarom vermijden zij alles dat riekt naar afgoderij. Zij weigeren zelfs vlees te eten dat misschien aan de afgoden geofferd is. Zo strikt hoeft het niet. Je kunt niet uit de wereld gaan.
Maar dat betekent niet dat alles kan en mag. Een christen weet dat een afgod een onding is, maar hij weet ook dat die ondingen instrumenten kunnen zijn van de satan. Afgoderij is niet niks. De heidenen offeren aan de demonen. De apostel bezweert de lezers van zijn brief om geen gemeenschap te hebben met de duivelen. Christenen hoeven niet overbezorgd te zijn voor demonische besmetting, maar zij mogen zich niet in de duivelse invloedssfeer begeven. Bovendien moeten zij altijd rekening houden met het geweten van anderen. Liever helemaal geen vlees eten dan in de aanwezigheid van je broeder of zuster aanstoot geven.
Het is gemakkelijker om uit te leggen hoe christenen 2000 jaar geleden in Korinthe met vlees omgingen, dan om precies te zeggen hoe christenen nu met sport moeten omgaan. Toch is het de moeite waard om een vergelijking te trekken.
Met vlees eten is echter niets mis en met sporten ook niet. Het laatste is zelfs gezonder. De kwade macht zit niet in het voetbal en zelfs niet in het competitie-element. Sporten is gezond en het spel is een goede gave van God. Bij teamspel leren kinderen samenwerken en bij wedstrijden leren zij verliezen. Alles waarvoor christenen kunnen bidden en danken is goed. Voetbal is –net als zilver en goud– geen afgod. Je kunt er wel een afgod van maken.
Evenals over het vlees denken christenen verschillend over de sport. Vijftig jaar geleden gold onder reformatorische christenen nog een categorische afwijzing van sport en spel. Intussen heeft een grote groep geen principiële bezwaren tegen sporten in teamverband, als het maar geen topsport is. Misschien is dat een teken van vervlakking, maar misschien is het ook een gezonde nuancering. Het ene gezin trekt de grens bij vriendschappelijke wedstrijden op school, het andere gezin heeft kinderen op de sportclub. Korfbal en judo zijn breder geaccepteerd dan voetbal, vooral vanwege de sfeer.
Reformatorische christenen in Nederland staan internationaal vrijwel alleen in hun afwijzing van topsport. Hoewel Bijbelgetrouwe christenen overal kritisch zullen zijn over excessen, heeft de meerderheid geen principiële bezwaren. Tijdens de Leicesterconferenties voor predikanten illustreren de sprekers hun bijdragen graag met voorbeelden van sportwedstrijden die zij zelf hebben bijgewoond. Dan gaat het toch echt om broeders die zuiver gereformeerd willen zijn in leer en leven.
Net als bij het vlees in Korinthe zijn er christenen die kiezen voor geheelonthouding. Er zijn ook christenen die tegen de sport op zich geen bezwaren hebben. Beiden moeten rekening houden met elkaar. De een gelooft wel dat sporten mag, de ander mijdt de sport. Wie wel sport, verachte hem niet, die niet sport, en die niet sport, oordele hem niet, die sport (Rom 14:2, 3).
Deze toepassing betekent niet dat alles geoorloofd is. Christenen moeten niet alleen rekening houden met elkaars zwakheden, zij moeten ook koste wat het kost de demonische invloedssfeer vermijden. Daar ligt de grens. Laat je niet beïnvloeden en besmetten met de afgodendienst. Die invloed is sluipender dan de meeste mensen denken. Sterke christenen kennen hun zwakheid. Het grootste probleem zijn de christenen die zichzelf sterk vinden, maar het niet zijn.
Vroeger gingen tieners wel eens bij een vriendje kijken als er een voetbalwedstrijd was. Door de videomogelijkheden van internet staan nu veel gezinnen waar geen televisie is voor de vraag of de kinderen naar een wedstrijd mogen kijken of niet. Onderzoek is er niet naar gedaan, maar waarschijnlijk gebeurt dat op grote schaal in reformatorische kring.
De spanning, het gevoel van nationale trots, de nieuwsgierigheid, de gezelligheid – het zijn allemaal factoren die het wel heel verleidelijk maken om je er niet helemaal aan te onttrekken. Het zijn ook factoren waar op zichzelf niets mis mee is. Toch zit het veel ouders niet helemaal lekker. Misschien moet dat ongemakkelijke gevoel ook maar blijven. Wie er helemaal in meegaat, gaat er zomaar in op. Dan is er geen verschil meer met de wereld en is een christen aan het denkschema van de wereld gelijkvormig geworden.
Enige nuchterheid is wel geboden. Geheelonthouding is voor opgroeiende jongeren nauwelijks haalbaar. Je kunt zo krampachtig proberen elke besmetting met de voetbalafgod te vermijden, dat het voetbal je helemaal beheerst. Voor reformatorische christenen is het heel lastig om beide uitersten te vermijden. De een laat het toe en wordt erdoor beheerst. De ander wijst het af en wordt er ook door beheerst. Beiden zijn geboeid.
Een goed gesprek over wat het WK met ze doet is misschien vruchtbaarder voor tieners dan een totaalverbod. Door het hele WK wat te relativeren –het is en blijft een spel– wordt de afgod van zijn magische lading ontdaan.
Paulus kent de sportwereld. Korinthe organiseert elke twee jaar de Isthmische Spelen ter ere van de zeegod Poseidon: heidense rituelen vermengd met sport. Toch waarschuwt hij er niet heel expliciet voor. Hij trekt er lessen uit. Allen lopen in de loopbaan, maar er is er maar één die de prijs wint. Loop zo, dat je die mag krijgen. Tegenover de vergankelijke lauwerkrans staat de onverderfelijke kroon der heerlijkheid. Paulus verwijst zelfs naar het boksen. Een christen moet niet in de lucht slaan. De Hebreeënbrief gebruikt het beeld van het stadion met supporters. Als de christen beseft dat er een enorme wolk van getuigen is, is het een extra stimulans om alle ballast van de zonde af te leggen en de loopbaan te lopen die hun voorgesteld is.
Uit Bijbelse illustraties mag niet meteen de conclusie getrokken worden dat het bezoeken van sportwedstrijden voor een christen geoorloofd is. Een illustratie is geen legitimatie. De Heere Jezus spreekt over een dief in de nacht, maar dat is geen reden om te stelen.
Toch valt de ontspannenheid en onbevangenheid op waarmee Paulus met sportvoorbeelden omgaat. Juist daarmee ontdoet hij de sportcultuur van haar demonische kracht. Predikanten mogen best waarschuwen voor excessen, maar misschien bereiken zij meer als ze wat voorbeelden uit het voetbalspel in hun preken verwerken.
Dat zonde doel missen is, weten de jongens intussen wel. Wie zich verdiept in de voetbalterminologie kan meer kansen creëren. Een christen moet zichzelf niet buitenspel zetten door zich in een positie te manoeuvreren die het onmogelijk maakt om als christen te leven. Een christen moet ook oppassen voor de counter, de snelle tegenaanval, nadat de tegenstander balbezit heeft gekregen bij aanval. Wie meent te staan, kan vallen.
Christenen jubelen niet voor de Jabulani. Zij jubelen voor God.