Geloof mag geen breekijzer zijn in publieke domein
De multiculturele samenleving vraagt om in te schikken, vindt prof. mr. Fokko Oldenhuis. Het is daarom zaak dat het praktiseren van geloofsovertuigingen en opvattingen in het publieke domein wordt ingetoomd.
Mensen zijn erg met hun eigen overtuiging bezig. Een tramconducteur die een kruisje op zijn uniform wil dragen, een docente die haar hoofddoek voor de klas wenst op te houden, een advocaat die weigert op te staan voor de binnentredende rechters en politicus Geert Wilders, die zegt dat de Koran verboden dient te worden. Het zijn geloofsuitingen en opvattingen die telkens opnieuw felle discussie op gang brengen en tot rechtszaken leiden.
De multiculturele samenleving noopt ertoe dat iedereen iets inschikt. In onze traditionele samenleving, die zich kenmerkte door een driedeling protestants, katholiek en niet-gelovig, is het eenvoudiger zaken toe te staan als mensen zich op hun geloof beroepen. De consequenties zijn overzichtelijker en het zorgt voor minder spanningen dan in de huidige maatschappij. Als de bus of trein erg vol wordt, moet je allemaal een beetje opschuiven. Dat geldt evenzo voor de samenleving als geheel, waarin de diversiteit van religies op een ongekende wijze is toegenomen.
Voor die veelkleurigheid betalen we met elkaar een prijs. We dienen daarom kwesties rond vrijheid van geloof en vrijheid van meningsuiting opnieuw te beoordelen. De mate van vrijheid waarmee iemand opvattingen kan uitdragen, hangt samen met de positie waarin hij verkeert. Er zijn hierin drie lagen te onderscheiden.
Eerst is er de kerk. Binnen de kerk kan veel worden gezegd, maar niet alles. Een dominee of imam kan door een rechter worden teruggefloten als hij handelt in strijd met de wet.
De tweede schil is het publieke domein. Iemand die in het openbaar actief is, hoeft zijn opvattingen niet te laten verdampen, maar hij moet ze wel dempen. Het voorbeeld van de ambtenaar van de burgerlijke stand die op grond van geloofsovertuiging weigert homo’s te trouwen, is inmiddels klassiek. Die ambtenaar dient zijn opvattingen opzij te zetten, want hij treedt op namens de samenleving.
Bij openbare functies mag men de representatieve aard ervan niet uit het oog verliezen. De tramconducteur treedt op namens zijn werkgever, de gemeente Amsterdam, en een politicus vervult een rol in het belang van het hele land. Niemand hoeft een saaie grijze muis te worden, maar geloof en eigen ideeën mogen binnen publieke functies niet als bulldozer worden gehanteerd waarvoor alles en iedereen dient te wijken.
De derde schil bestaat uit individuele burgers. Die mogen heel veel zeggen. Daar liggen de ‘roots’ van de grondrechten. Aan de bar mag je ongestraft roepen dat de Koran verboden moet worden.
Ergens aan de onderkant van de tweede schil zitten de politieke partijen. Die nemen een bijzondere positie in, want ze moeten ongehinderd debat kunnen voeren. Tegelijkertijd is onze samenleving zo in beweging dat een beroep op oude, verworven rechten als vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst hier niet langer volstaat. Deze verworvenheden moeten opnieuw worden beoordeeld. Het rechtssysteem dient zich aan te passen aan de ontwikkelingen in de maatschappij.
Dus als de SGP vrouwen verbiedt een actieve rol in de partij te spelen, dan kan ik me voorstellen dat een multiculturele samenleving opnieuw overdenkt hoe ver een politieke partij in haar opvattingen mag gaan. Dat in deze tijd de overheid hier nieuwe piketpalen wil slaan en politieke partijen wil verplichten om mannen en vrouwen gelijke rechten te verlenen, kan ik mij goed voorstellen. Want als de SGP vrouwen mag weren, dan is immers ook de weg vrij voor een moslimpartij die slechts mannen toelaat. Ik kan me dan ook vinden in de beslissing van de Hoge Raad hierover.
De manier waarop de Clara Wichmann Stichting zich met deze zaken ging bemoeien, roept bij mij evenwel grote weerstand op. De grondtoon is hier dat men andermans met argumenten gestaafde mening niet verdroeg. Er zit in dit proces een ondertoon van intolerantie: de ene mens laat de andere niet de vrijheid om een zeer afwijkend standpunt in te nemen. De Hoge Raad had er beter aan gedaan de Clara Wichmann Stichting niet-ontvankelijk te verklaren en de zaak naar de wetgever te verwijzen.
Elk recht, ook elk grondrecht, kent z’n grenzen. Onbeperkte vrijheid van de een leidt uiteindelijk tot onvrijheid voor de ander. De staat moet er juist in een multireligieuze samenleving voor waken een rangorde in grondrechten aan te brengen. De samenleving is daar veel te complex voor. Anderzijds zal vanuit het standpunt van de overheid bezien het gelijkheidsbeginsel juist een middel kunnen zijn om de boel bij elkaar te houden.
De auteur is hoogleraar religie en recht aan de Rijksuniversiteit Groningen.