Met een gids in de hand naar de kerk
Voor wie tijdens zijn vakantie graag een kerk binnenloopt maar zich vervolgens vertwijfeld afvraagt welke persoon er vanuit een nis zo devoot op hem neerziet, is er nu een handig hulpje: het zakbeeldboekje ”Kerken, kapellen en kathedralen”. Met de gids in de hand neem ik de proef op de som. In Zwolle.
Het is misschien niet alleen onze protestantse schuchterheid die ervoor zorgt dat we ons soms wat verloren voelen in een rooms-katholieke kerk. Ook onwetendheid speelt ons parten. We missen de code die het geheimschrift van de kerkelijke beeldcultuur kan ontcijferen.
Mijn experiment met de beeldgids –waarin veelvoorkomende figuren uit de Bijbel en de geschiedenis van het christendom voorbijkomen– begint bij de laatmiddeleeuwse basiliek Onze-Lieve-Vrouw-ten-Hemelopneming in hartje Zwolle. Onder aan de toren, beter bekend als de Peperbus, diep ik de paperback op uit mijn tas. „Kruisvorm” lees ik daarin, over de gebruikelijke vorm van West-Europese kerken. Ingang naar het westen, altaar naar oosten. Het klopt als een bus.
Een timpaan (muurpaneel) boven de toegangsdeur toont een vrouw met een kindje. Daar is geen boekje voor nodig. Wel leer ik dat ik in de voorhal, vlak achter de ingang, wereldse denkbeelden van me moet afschudden en me openstellen voor geestelijke denkbeelden.
Verschillende kunstwerken zijn hierbij behulpzaam. Onder aan het kruis zit een klagende vrouw in een rood kleed. Ik gok op Maria Magdalena maar sla er voor de zekerheid de ”index op attribuut” op na. Ha, daar. ”Rode mantel: Maria Magdalena.” Er zijn drie pagina’s aan haar gewijd.
Eenmaal voorbij de schrijn van Thomas a Kempis stuit ik op een schilderij van Maria uit 1560. Tenminste, ik ga ervan uit dat het Maria is. Een jonge vrouw houdt een kind vast. Maar wat doen al die andere figuren op het doek? Er staan welgeteld zeven mensen op: Maria, twee oudere mensen en vier kinderen. Een toelichtend bordje bij het schilderij vermeldt met veel vraagtekens dat het zou kunnen gaan om Maria’s nicht Elizabeth en om Jozef of Zacharias. Ook Johannes de Doper zou zich in het gezelschap bevinden omdat een van de kinderen min of meer naar Jezus wijst. Tja.
De gids werpt wat licht op de zaak met een hoofdstuk over familie en vrienden van Jezus. Volgens de auteur zijn de ouders van Maria, Anna en Joachim, al vanaf de vroege middeleeuwen populaire figuren in de beeldcultuur van de kerk. Ze komen voor in de apocriefe boeken. Dat verklaart wel iets, maar niet alles, want Joachim zou vlak na Maria’s geboorte zijn overleden. Zou die oude man dan toch Zacharias zijn?
Zwolle wordt al sinds mensenheugenis beschermd door de aartsengel Michaël. En dat merk je. Niet alleen op het marktplein, waar vorige week een zeegroene engel werd onthuld, maar ook in de kerken. De figuren zijn, zeker met het beeldboekje, gemakkelijk thuis te brengen. Combineer vleugels met een lans of zwaard en een vervaarlijk uitziende draak en voilà.
Zeker, het interieur van de kerk komt met een beetje uitleg en een serie foto’s helemaal tot leven. Het kost wat kijk- en speurwerk –misschien een stijve nek, want gotische kerken gaan nu eenmaal de hoogte in– maar het loont de moeite. „Neem volgende keer een spiegeltje mee”, adviseert de kerkmusicus en fotograaf van de basiliek G. Keilholtz. „Dan hoef je niet steeds omhoog te kijken.”
De basiliek heeft nog meer moois in huis. Een apostelboog, die helaas te hoog hangt om goed te kunnen bekijken, een zeldzame baldakijn boven het kooraltaar en negen ramen met voorstellingen van Maria. Een eenvoudige protestant als ik weet lang niet alle beeltenissen (over bijvoorbeeld de geboorte, hemelvaart en kroning van Maria) thuis te brengen. Het zakbeeldboek doet dat wel.
Sommige voorstellingen vinden hun oorsprong in de apocriefen. De vier personen tegen de muren van het koor vormen een leuke uitdaging. Allen zijn voorzien van een boek, wat er op wijst dat het kerkvaders zijn. Mijn eerste banale gedachte over –zo blijkt later– Augustinus, is dat hij een peer in zijn hand heeft. Nee, zegt Keilholtz, het is een hart. Aha. De index noemt wel een hart, maar legt daarbij niet het verband met Augustinus. In een paragraaf over de kerkvader komt het (brandende) hart wel terug. Zo zie je: een levende gids weet nog altijd meer dan eentje van papier.
De schoonheid van de protestantse Grote of Sint-Michaëlskerk, een steenworp verderop, zit hem niet in veel praal, maar in soberheid. Het licht gutst door talloze hoge ramen naar binnen. De driebeukige stenen hallenkerk staat er sinds de vijftiende eeuw. Het zakbeeldboekje draagt zijn naam met recht: het kan in mijn zak blijven zitten. „De Reformatie heeft hier alles, maar dan ook alles kapotgemaakt”, zegt coördinator L. Dam van de Grote Kerk met spijt in zijn stem. „Ooit stonden hier meer dan dertig altaren. Elk gilde had zijn eigen altaar.”
Toch zijn er ook hier volop drakendoders: Michaël troont op onder meer het plafond, op een stenen stadszegel en –als moderne gebrandschilderde afbeelding– op het middenraam van het hoogkoor. Overal spietst de gevederde held een wanstaltig gedrocht aan zijn zwaard.
De met houtsnijwerk versierde preekstoel van de Grote Kerk is een ware puzzel. Er staan druiventrossen op, maar ook allerlei losse hoofden, armen en benen. Zie ik daar een slang kronkelen of niet? Mijn beeldgids is met stomheid geslagen.
Opnieuw heb ik een menselijke gids nodig. „De slang symboliseert de zondeval”, zegt Dam routineus, „en de druiventrossen verwijzen naar Johannes 5, naar de landman en de vruchten.” Hij lacht wat. „Ik kom hier al sinds mijn zestiende.” Waarna hij besluit: „Dit kun je alleen weten als het je verteld wordt.”
Beeldgids voor vakantieganger
De publicatie van ”Kerken, kapellen en kathedralen” (uitg. Meinema), een „toegankelijk naslagwerk van de beeldcultuur van het christendom” is, net voor de zomer, goed getimed. Bovendien, wie herkent zich niet in de toerist die weliswaar nieuwsgierig een kerk betreedt maar deze niet veel wijzer verlaat? „Mensen die opgegroeid zijn in een protestantse traditie of die alleen maar Bijbelverhalen kennen, zullen veel beelden niet thuis kunnen brengen”, schrijft auteur Anton Sinke in zijn inleiding.
Het zakbeeldboekje is gemaakt voor „mensen die willen weten wat ze zien” en behandelt achtereenvolgens figuren uit het Oude Testament en het Nieuwe Testament (onder wie profeten, evangelisten en apostelen), kerkvaders, enkele heiligen, engelen en enkele symbolen. De tekst wordt afgewisseld met veel foto’s die Sinke maakte tijdens zijn vakantiereizen door West-Europa.
Het eerste hoofdstuk beschrijft op een laagdrempelige manier vorm en indeling van kerkgebouwen. Iets meer informatie over bouwstijlen had in dit hoofdstuk overigens niet misstaan. Het enige wat Sinke in dit verband opmerkt, is dat veel kerken niet stijlzuiver zijn, bijvoorbeeld vanwege verbouwingen.
De ”index op attribuut” is een vondst en maakt dit boekje tot een handig naslagwerk. Het attribuut (”kelk met slang” of ”vogels”) verwijst naar een persoon (Johannes respectievelijk Franciscus van Assisi) en een bijbehorende pagina.
Hier en daar doet de verder lezenswaardige tekst een tikkeltje profaan aan. („God is druk in de weer.”) De auteur lardeert de beschrijvingen met (ingekorte) legendes over Bijbelse figuren en heiligen.
”Kerken, kapellen en kathedralen. Beeldgids voor de vakantieganger”, door Anton Sinke; uitg. Meinema, Zoetermeer; ISBN 978 90 211 4249 4; 224 blz.; € 18,90.