Niets minder dan een levend geloof
MEERKERK – In de bijzondere erediensten voor het doen van openbare belijdenis spreekt men voor Gods aangezicht en voor de hele gemeente slechts een kort jawoord uit, maar ieder beseft dat dit kleine woordje „ja” veel inhoudt.
Dat zei ds. H. Polinder zaterdag tijdens de Kruispuntconferentie die door het Landelijk Contact Jeugdwerk (LCJ) van de Christelijke Gereformeerde Kerken speciaal rondom het thema van belijdenis doen was georganiseerd. In Meerkerk waren zo’n zestig jongeren bijeen rondom het thema ”Ja! Wat zeg je ermee?” Ds. Polinder, christelijk gereformeerd predikant te Urk, sprak over ”Ja! Wat zeg je ermee voor Gods aangezicht?”
De Urker predikant wees de jongeren erop dat men niet „zomaar” of „automatisch” openbare belijdenis doet. Hij noemde veel voorbeelden uit de Bijbel waar mensen belijdenis doen van hun zonden. Zo gaat aan de openbare belijdenis altijd een persoonlijke ontmoeting, een belijdenis „onder vier ogen met God” vooraf. Behalve dit persoonlijke, zit er ook een openbare kant aan omdat datgene wat met het hart wordt geloofd, in het openbaar met de mond tijdens een bijzondere eredienst wordt beleden, zo zei ds. Polinder.
Ds. Polinder liet in vogelvlucht zien dat er in de kerkgeschiedenis telkens een pendelbeweging was tussen de uiterste standpunten van enerzijds het automatisme en anderzijds de verschraling van alleen het instemmen met de leer. Hij wees beide extremen af: „Belijdenis doen kan niet zonder geloof. Het geloof is per definitie op het werk van Christus gericht. Het is zeker waar dat niemand het geloof zelf kan produceren, maar dat mag niet worden gebruikt als een excuus, omdat God Zelf heeft beloofd al tijdens de doop alles te willen geven wat ontbreekt.”
Volgens de predikant werkt de Heilige Geest altijd door de middelen, namelijk het lezen en horen van het Woord. Hij was het oneens met de afzwakking van geloofsbelijdenis tot „belijdenis der waarheid” en citeerde daarom enkele Synode-uitspraken van de Christelijke Gereformeerde Kerken. In 1836 en 1913 sprak de synode uit dat bij het belijdenis doen niets minder dan een levend geloof geëist moest worden. De speciaal opgestelde vragen die tijdens de belijdenisdiensten worden gesteld zijn dan ook in overeenstemming met deze synode-uitspraken, aldus ds. Polinder. Belijdenis van de waarheid is volgens de Urker predikant altijd een onderdeel van elke geloofsbelijdenis. „Het doen van belijdenis der waarheid op zich is al innerlijk tegenstrijdig, want hoe zul je ooit zonder geloof kunnen belijden dat Jezus de Waarheid is?”
Tenslotte wees de predikant op het verband tussen geloofsbelijdenis en het avondmaal. „Na het belijdenis doen zal men niet ‘automatisch’ aan het avondmaal gaan, maar het is overigens ook onmogelijk dan vervolgens geen gehoor te geven aan de uitnodiging van Jezus Christus om aan Zijn tafel te komen. De avondmaalsgang is evenals de belijdenis bepaald geen demonstratie van eigen geloof, maar juist het tegenovergestelde, namelijk het besef en de erkenning van eigen zwakte.”
’s Middags belichtte LCJ-staflid Geertje Fokkema de betekenis van het doen van belijdenis voor de gemeente. Volgens Fokkema onderstreept het openbare karakter van de belijdenisdienst dat men volwaardig lid wordt van een gemeente. Een gemeentelid is er niet voor zichzelf, maar is er integendeel juist voor de gehele gemeente. In de beeldspraak van Paulus wordt de gemeente als een bouwsel uit verschillende elementen opgetrokken op het gelegde fundament, namelijk Jezus Christus. Bouwen doe je nooit in je eentje en echte lidmaten letten ook altijd op de andere elementen. Het staflid wees de toekomstige leden erop dat zij zich niet mogen onttrekken als er later een beroep op hen gedaan wordt, bijvoorbeeld voor jeugdwerk of het vervullen van de ambten.