Biografieën lijden steeds vaker aan overgewicht
De moed zou je in de schoenen zinken. Al ben je nóg zo’n fan van de schrijver Gerard Reve, de driedelige biografie van Nop Maes is veel te veel van het goede. Deel een –over de periode 1923-1962– telt al zo’n 730 pagina’s. Het tweede, onlangs verschenen deel bestrijkt de ”rampjaren” 1962 tot 1975 en daar heeft de schrijver een slordige 850 pagina’s voor nodig. Het derde deel moet nog verschijnen, maar zal niet veel dunner zijn. Dat komt dan neer op dik 2000 bladzijden voor een Nederlandse auteur.
Nop Maes is niet de enige die zich op deze manier laat gaan. Biografieën lijken steeds dikker te worden. Wiel Kusters wijdt een slordige 750 pagina’s aan het leven van de Limburgse dichter Pierre Kemp (1886-1967). Oud-minister-president Van Agt krijgt van Johan van Merriënboer in 2008 een kleine 600 bladzijden toegemeten, terwijl Anet Bleich in datzelfde jaar voor Van Agts tegenstrever Den Uyl 550 bladzijden reserveert. Jeroen Koch besteedde in 2006 aan het leven van Abraham Kuyper niet minder dan 672 pagina’s.
Ter vergelijking: Prof. Van Deursen weet zich in zijn biografie van Prins Maurits uit 2000 te beperken tot zo’n 330 pagina’s. En historicus Ronald Prud’homme van Reine vat het leven van zeeheld Piet Hein in krap 250 bladzijden samen (2003). Terwijl dat toch geen kleine jongens waren.
Ik krijg de indruk dat biografen in toenemende mate geneigd zijn om alles wat ze over hun ‘held’ uit de bronnen weten te peuren in hun boek stoppen. Ze verzuimen het materiaal naar waarde te schatten en voor de lezer te selecteren: alles is kennelijk even belangrijk.
En dan kan het gebeuren dat Nop Maes in zijn biografie van Gerard Reve het vermeldt dat zich voor het vertrek van Reve en Willem van Albada in 1969 naar Portugal „een klein drama” voordeed. „Een van de katten verdween. De toedracht blijkt uit een briefje van buurvrouw Hofmeijer aan Willem van Albada.” Waarna het briefje in zijn geheel wordt geciteerd. Als Nop Maas dergelijke onzin had weggelaten, dan had hij met één deel kunnen volstaan om het leven van de volksschrijver te documenteren.
Remco Meijer constateerde in de Volkskrant na verschijning van deel 1: „Zo veel mogelijk vastleggen, is het devies geweest van Nop Maas (…). Een zeker mateloosheid is daarom deel 1 niet vreemd.” Dat had best nog wat afkeurender gekund. Niet voor niets stelde Hans Renders, directeur van het Biografie Instituut, in 2008 dat er veel misverstanden bestaan over de vraag wat een goede biografie is. Aan de hand van de zeven klassieke hoofdzonden gaf hij aan waar de valkuilen zitten. Onmatigheid is een van die zonden. En zoals bekend leidt onmatigheid ondermijdelijk tot overgewicht.
”In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister”, zeggen de Duitsers zo mooi. Dat geldt zeker ook de biografen. Laten ze in de eerste plaats bedenken of de persoon die ze willen beschrijven wel een biografie verdient. En als dat inderdaad het geval is, laten ze de omvang van het te schrijven boek dan laten corresponderen met het belang van deze persoon. Is het werkelijk nodig dat een schrijfster als Top Naeff (1878-1953), bekend van ”School-Idyllen”, een biografie van 664 bladzijden krijgt, zoals Gé Vaartjes die zojuist heeft gepresteerd? Is elk mensenleven even interessant om te boekstaven?
En ten slotte: Laat de biograaf niet alles over de lezer heenstorten wat hij aan snippers in duistere archieven heeft gevonden. Dat is niet zijn taak en daar is ook niemand mee gebaat. Hij moet zijn materiaal selecteren, ordenen en duiden. Daar heeft de lezer recht op.
En dan hoeft de biograaf die zijn huiswerk goed doet echt niet aan te komen met een afgeslankt vodje zoals de levensbeschrijving van voetballer Frank Rijkaard (164 bladzijden) of die van wielrenner Erik Dekker (197 bladzijden). Deze schrijfsels worden door de uitgevers trouwens betitelt als ”dé” biografie van… En dat is weer een andere hoofdzonde: de hoogmoed.
Reageren aan scribent? beeldenstorm@refdag.nl