De allergie voor christenen als uitdaging voor christelijke politiek
„Te veel mensen in Nederland lijden aan christenallergie en wassen zodoende hun handen in onschuld gelijk Pontius Pilatus, daarbij de ondergang van onze beschaving naar de barbarij meemakende.” Deze stelling viel recent te lezen in een ingezonden reactie in een landelijk dagblad. Henk Kievit
wijst erop dat christenen inderdaad de taak hebben als een zoutend zout in de maatschappij aanwezig te zijn. De schrijver constateerde dat christenpolitici voor hun openbare opvattingen slechts negatieve reacties ten deel vielen. Ook vond hij dat deze ”moraalridders” de enigen zijn die de beschaving nog zouden kunnen redden, mits ze meer macht hadden. Wellicht doet het hem deugd dat bij de recente verkiezingen deze ”kleine moraalridderpartijen” per saldo achteruitgingen.
Nu is de macht van het getal zeker een factor van belang in onze huidige postmoderne samenleving. Men zou zeker verwachten dat de algemeen aanvaarde mening die van de grootste gemene deler van de kiesgerechtigden is. Daar men zich niet meer naar bijbelse normen en waarden wil laten gezeggen, wordt de ethische beoordeling van zaken naar eigen goeddunken gedaan.
Echter, het is ook opmerkelijk dat een partij als D66 ook niet substantieel extra kiezers weet te trekken. Deze partij profiteert zeker niet van de thema’s die optimaal de stem van het volk, de massa, moeten vertegenwoordigen. Zouden die thema’s van de gekozen burgemeester en van zelfbeschikkingsrecht dan toch als luxe worden gezien, nadat zaken als veiligheid, zorg en voedsel geregeld zijn? Wil men graag vrijheid voor zichzelf opeisen, maar zodra de kinderen opgevoed moeten worden, dit toch graag in een bijzondere onderwijsinstelling, liefst van protestants-christelijken huize of rechts daarvan, zien plaatsvinden? Maar wie openlijk vanuit een genormeerd perspectief en op een bijbels fundament beschaving bij wil brengen, valt hoongelach ten deel.
Nu is allergie een verhoogde gevoeligheid van het lichaam voor een bepaalde stof in de medische wereld. En moraalridders zijn zedenmeesters. Critici, die moraliseren, die vermanend optreden, hun vingertje opheffen om op die schandelijke praktijken te wijzen. Zij beoordelen elk gebeuren en de bijbehorende motieven vanuit het oogpunt van goed en kwaad.
Christenpolitici moeten elk zaak beoordelen met de daarachter liggende motieven, getoetst aan bijbelse uitgangspunten. Zij steken die mening niet onder stoelen of banken. En warempel, hier spuit men nu chronische gram tegen. De stekels gaan al overeind staan zodra men de mond opent om die mening te geven. Zeker als het onderwerpen betreft die bij deze ”democratische toleranten” welhaast reacties teweegbrengen, als trapte men op likdoorns en eksterogen. Allergisch is men inderdaad geworden voor de boodschap, zo lijkt het. Dit vertoont weinig tolerantie, hooguit heeft men respect. Maar men toont in alles dat men die mening het liefst weg respecteert.
Ideologie
Tolerantie kan verworden tot een ideologie van vrijheid, waarbij niemand een ander iets oplegt. Die ideologie wordt ”gedragen” door een democratische meerderheid. Mensen die niet tot die meerderheid behoren, zijn verdacht. Zij hebben een afwijkende mening. Dit leidt tot een paradox, daar men voor hen niet tolerant is. De christenpoliticus tolereert binnen het huidige democratisch bestel wel alle zaken. Ook al verschilt men principieel hartgrondig van mening wat betreft veel zaken. Men opereert vanuit een fundament en niet fundamentalistisch over de loop van een geweer.
Tegenovergesteld kan vrijwel dagelijks in de media worden geconstateerd dat diverse andersdenkenden in die democratie minder tolerant ten opzichte van deze ”moraalridders” staan en handelen.
In de godsdienst en de politiek kan het beste worden aangetoond dat de tolerantie in haar essentie aan het bestaan van fundamentele rechten en de vrijheid van het individu is gekoppeld. Echter, mensenrechten en vrijheden zijn niet ongelimiteerd en onvoorwaardelijk. Zij zijn volgens de christen onderworpen aan normen en waarden, die God via Zijn Woord openbaart. Hem past dan ook geen opgeheven vingertje om mensen de les te lezen, maar lankmoedige bescheidenheid. Maar men moet het niet tolereren dat dat licht onder de korenmaat wordt gezet, maar het fier laten stralen van de kandelaar. Het kaarslicht schijnt lieflijk en doet zijn werk in de duisternis. Dit politieke licht, gefundeerd vanuit de Bijbel, werpt haar schaduwen vooruit, ook over diegenen die zich niet hierdoor laten inspireren en vroeg of laat vastlopen op de tegenstellingen van vrijheid en gelijkheid van de liberale revolutietheologie en democratische gelijkheidsbeginselen.
Energiebron
De christelijke politiek moet ook haar kaarspit regelmatig snuiten, door te kijken naar haar gedachtegoed en functioneren. Zij moet niet door allerlei interne tegenstellingen een walmende pit zijn voor de buitenwacht in plaats van een helder kaarslicht. Betekent dit toch meer een getuigenispartij zijn dan een daadwerkelijk praktisch meedenken in het politieke debat? Een kaars heeft ook de eigenschap dat zij een krachtige bron van energie is om allerlei zaken aan te steken en dus op gang te brengen.
Juist initiatieven op het gebied van normen en waarden, die men inderdaad niet in de ruime kofferbak van een Bentley vindt, in samenwerking met de kerken en met andere instituties. Om vandaar uit calvinistische politiek te bedrijven, die zich geïnspireerd weet door Gods Woord en zich laat leiden onder Gods almachtig bestuur.
Naast vergelijking met de kaars gaat hier ook de vergelijking met het zout op. Zout is klein, veelal onzichtbaar, maar wel krachtig werkend en heeft een reinigende werking. Het is nietig en heeft geen sturende invloed qua machtsverhoudingen. Echter, het is wel dé smaakmaker van de maaltijd. In het diepe besef van dit grondbeginsel moet een calvinist denken aan de woorden van Jezus: „Want een ieder zal met vuur gezouten worden, en iedere offerande zal met zout gezouten worden. Het zout is goed; maar indien het zout onzout wordt, waarmede zult gij dat smakelijk maken? Hebt zout in uzelven, en houdt vrede onder elkander.” Dat zout slaat hier op heiligheid in hart en leven, besef van de genade en van het Woord van Christus ten opzichte van diegenen die dat niet hebben. Zout heeft een conserverende eigenschap tegen bederf. Zout werd vroeger ook door de overwinnaar op de akkers gestrooid, waardoor die onvruchtbaar werden. Laat de christelijke politiek zo zout mogen strooien op de akkers van de revolutie, waar vrijheid, gelijkheid en broederschap worden gepredikt, of het libertijnse gedachtegoed ”Ni Dieu, ni Maître”(geen God, geen Meester).
Voorbeeldfunctie
Door de kerken en hun leden mag een voorbeeldfunctie uitgedragen worden in de maatschappij. Kuyper verwoordde dit helder in zijn zesde Stone-lezing over ”Het Calvinisme en de toekomst”: „Wat men belijdt te zijn, moet men dan ook durven wezen in zijn woord, daad en in heel zijn optreden. Een kerk die, calvinistisch van oorsprong en nog herkenbaar aan haar calvinistische confessie, de moed mist en de zielslust niet meer kent om kloek en dapper die belijdenis tegen de wereld te verdedigen, heeft niet het calvinisme, maar zichzelf onteerd. Laat de nog in merg en been gereformeerde kerken klein, laat ze gering in het cijfer wezen, als kerken zullen ze voor het calvinisme onmisbaar blijven en de kleinheid van die kern deert ons niet, indien die kern maar gaaf, indien ze maar door en door gezond, indien ze maar tintelend is van generatief en uitpersend leven. Beginsel moet weer tegenover beginsel en wereldbeschouwing tegenover wereldbeschouwing worden geplaatst.”
Met aanknopingspunten ook naar diegenen die niet op het bijbels fundament staan. De universele verklaring van de rechten van de mens (voorgekomen uit de liberale Franse Revolutie) biedt hier bijvoorbeeld aanknopingspunten. Zij verwoordt dat alle mensen gelijk zijn in waardigheid en rechten. Zij zijn begiftigd met verstand en geweten en moeten handelen tot elkaar in een geest van broederschap. Hier komt die aandacht voor de naaste naar voren. Echter, de calvinist mag vanuit een hoger perspectief hierop wijzen dat de Bijbel dit veel explicieter uitwerkt in 1 Joh. 4:8: „Die niet liefheeft, die heeft God niet gekend; want God is liefde.” En deze visie mag een christen persoonlijk overdragen aan zijn (politieke) naaste, niet in onverschilligheid maar in betrokkenheid, daarmee respect afdwingend en gepaste tolerantie zonder allergische reacties van diezelfde andersdenkende naaste.
De auteur is consultant bij de Noaber Foundation.