De Waarheidsvriend
De Koninklijke Nederlandsche Maatschappij ter bevordering der Geneeskunst adviseerde artsen onlangs het besnijden van jongens sterk te ontmoedigen. Prof. dr. A. Th. van Deursen heeft zich er nogal over verbaasd, schrijft hij in De Waarheidsvriend (orgaan van de Gereformeerde Bond).
„Besnijdenis en jodendom horen bij elkaar. Weet de KNMG dat niet? Jawel, ze erkent dat besnijdenis vaak verbonden is met „religieuze, symbolische en culturele gevoelens.”
Maar toch zijn er twee belangrijke redenen om niet tot besnijdenis over te gaan. Ten eerste is het in strijd met de grondwet. Artikel 11 bepaalt dat ieder mens recht heeft op onaantastbaarheid van zijn lichaam. Ja, dat staat in de Grondwet. Net zo goed als artikel 6, dat de vrijheid van godsdienst garandeert. Is een Joodse vader dan niet vrij zijn zoon te laten besnijden? Was ik Jood, dan zou het mij meer waard zijn dat mijn kinderen in Gods verbond werden opgenomen dan dat er een snee in hun lichaam was aangebracht. De KNMG redeneert hier zoals moderne Nederlanders meestal doen. Het lichaam is meer dan de geest. Dus is onaantastbaarheid van het lichaam belangrijker dan inlijving in Gods verbond. Dat vindt blijkbaar de KNMG.
Maar moet ik dat ook vinden? Ja, zegt de maatschappij. Besnijdenis is namelijk ten tweede in strijd met wat zij noemt „de autonomie van het kind.” Ouders mogen niet voor het kind beslissen. Ze moeten de keus voor of tegen besnijdenis aan het kind zelf overlaten. Dan wordt het kind dus nog geen Jood. Het moet later zelf kiezen. Maar als dat autonomie is, mag een kind ook niet ongevraagd gedoopt worden.
Je mag niet voor een ander beslissen, ook niet voor je eigen kinderen. En het houdt met doop of besnijdenis niet op. Is mijn kind autonoom, dan mag ik het ook geen christelijke opvoeding geven. Hopelijk weet de KNMG zelf niet wat ze zegt.”