Haastige spoed: slecht of goed?
Je kon er op wachten: het commentaar op de kabinetsformatie. Het gemopper over de manier waarop een nieuw kabinet wordt gevormd, kent iedere keer eenzelfde ritme.
VVD-leider Rutte deed zondag tijdens het lijsttrekkersdebat in Paradiso in Amsterdam de aftrap voor deze terugkerende discussie. Hij wil dat het nieuwe kabinet voor 1 juli wordt gevormd, precies drie weken na de verkiezingen.
Als de partijen daarin slagen, zal dat een record zijn in de Nederlandse politieke geschiedenis sinds de Tweede Wereldoorlog. Dat record staat nu nog op naam van het eerste kabinet-Drees, dat in 1948 al 31 dagen na de verkiezingen een coalitie wist te vormen.
Dat is aanzienlijk sneller dan het gemiddelde in de periode 1946-2007. Het kostte gemiddeld zo’n drie maanden om de negentien kabinetten die er in die periode werden gevormd in elkaar te timmeren.
Het kabinet-Van Agt I spant de kroon. Het duurde 208 dagen voordat de nieuwe coalitie het eens werd over het regeerakkoord. Het laatste kabinet-Balkenende IV deed er met 93 dagen net iets langer over dan gemiddeld. Maar het kabinet nam daarna nog honderd dagen de tijd om het coalitieakkoord op hoofdlijnen uit te werken tot een beleidsprogramma, de basis voor het kabinetsbeleid.
Haastige spoed is zelden goed. Hoe zit dat in dit geval? VVD-voorman Rutte hoopt met zijn uitspraken dat het nieuwe kabinet na een snelle formatie zelf aan de slag kan met de begroting voor 2011. Komt er niet snel een nieuwe regering, dan zal het demissionaire kabinet de begroting maken. Die moet immers met Prinsjesdag, op 21 september, klaar zijn.
Partijen mogen dus inderdaad wel opschieten, want het begrotingsproces is al in volle gang. Ministers dienen hun conceptontwerpbegroting doorgaans medio juni in bij de minister van Financiën. In augustus worden die dan in de ministerraad behandeld en vastgesteld.
Het nieuwe kabinet staat echter voor een moeilijke opgave. De financiële en economische crisis heeft een puinhoop gemaakt van de overheidsfinanciën en de economie kruipt maar moeizaam uit het dal. En dan is er ook nog het probleem van de vergrijzing, die de overheidsfinanciën op de lange termijn voor een nog grotere opgave stelt.
De nieuwe regering kan dus meteen de handen uit de mouwen steken. Een slepende formatie zit zo’n doortastende aanpak alleen maar in de weg. Er valt veel te zeggen voor deze lijn van redeneren.
Toch schuilt er een gevaar in die snelle aanpak. Belangrijker dan de vraag of een kabinetsformatie in het licht van de politieke geschiedenis en met deze verkiezingsuitslag binnen drie weken te verwachten is, is de vraag of zo’n snelle formatie wenselijk is. De kans bestaat dat er onder druk van de formatie wordt gekozen voor halve maatregelen, die op korte termijn –en vooral op papier– geld opleveren maar op langere termijn weinig bijdragen aan de economie.
Zoals de verkorting van de WW-duur zonder een versoepeling van het ontslagrecht of bezuinigingen op openbaar bestuur zonder visie. Structurele hervormingen zijn politiek gezien lastig omdat ze vragen om lef en een lange adem. Het is echter het enige beleid dat op de middellange termijn écht economisch verstandig is.
De campagne was slechts een oefenwedstrijd. Na de beëdiging van het nieuwe kabinet is het menens. Na afloop van de formatie zal de Tweede Kamer de kersverse regeringspartners stevig aan de tand voelen over de afgelopen formatie. Omdat het zo hoort.
Misschien komt er zelfs een commissie die moet uitzoeken hoe het anders kan. Ook dat zou niet de eerste keer zijn. En toch is er nooit wezenlijk iets veranderd aan het formatieproces.
De auteur is econoom bij Rabobank Nederland.