Kerk & religie

Een jukgenoot van Huntington

Vaak zat Jenkins verstrikt in „nare oorden van duisternis, gebondenheid en bitterheid.” „Dan kom ik tot het besluit dat het alles ijdelheid geweest is.” Op die momenten zocht hij vaak steun bij William Huntington, zijn vriend in het geloof, die hem dan schreef: „Ga voort, mijn zoon, en wees ervan verzekerd dat ge uw ambt aanzien geeft.”

3 June 2010 15:15Leestijd 5 minuten

Jenkin Jenkins was boer, maar preekte ook. Net als Huntington, zijn leermeester, combineerde hij het boerenleven met het predikambt.

Jenkins werd omstreeks 1751 geboren. Hij studeerde aan de universiteit in Trevecca (in Bracknockshire, in het noorden van Wales). Hier komt de titel vandaan die Huntington hem soms spottend gaf: ”De ambassadeur van Wales”.

De ongetrouwd gebleven Jenkins was een corpulent man, nors, knorrig en pessimistisch van aard. Hij had de neiging, schrijft Huntington ergens, „om zich op te rollen als een egel en zijn stekels uit te zetten tegen ieder die in zijn buurt kwam.”

Aan Jenkins schreef Huntington meer brieven dan aan wie ook. „Als ik aan u schrijf”, aldus Huntington, „blijft mijn pen nooit steken zoals de wagen van farao.”

Een deel van de briefwisseling tussen beide vrienden werd uitgegeven onder de titel ”Epistles of Faith” (Brieven des geloofs). Er werden ook brieven in het Nederlands vertaald. In 1994 verscheen bij uitgeverij Den Hertog (Houten) ”Bestreden en bemoedigd”. Dit boekje bevat ook brieven tussen Huntington en Jenkins, ingeleid en vertaald door J. de Jager.

Huntington en Jenkins waren volslagen verschillend van aard. Jenkins was de man van de twijfels, de aanvechtingen en de bestrijdingen. De ene keer schrijft hij aan Huntington geen straaltje licht op zijn weg te hebben. Een andere keer wil er geen enkele Bijbeltekst voor hem openvallen. En een derde maal zegt hij treurig: „Ik heb eigenlijk niets te vertellen.”

In zijn brieven aan Huntington klaagt Jenkins steen en been. „Ik geloof dat ik de laatste tijd steeds dieper wegzink onder een geest van moedeloosheid en ik weet dat ik nog dieper moet zinken voordat ik tot de Rotssteen word geleid.”

In een andere brief schrijft hij aan zijn vriend: „Soms schijnt de Beminde te komen, maar het is slechts in een gezicht van ver en Hij is weldra weer weggegaan. En als ik dan weer tot het oude nest kom, dan lijkt het mij, dunkt mij, duidelijk genoeg dat alles niets is, niets dan wettische pijn, wettische troost, en wettische hoop. O, om altijd maar te moeten snijden, uitrukken, ontwortelen, bestraffen en de zonde te berispen, dat is armzalig werk. En ik ben het echt beu om altijd aan de mestpoort te verkeren, en niets te eten en te drinken te hebben, is maar een schrale troost. De Heere zegene u.”

Ze leken in de verste verten niet op elkaar, en daarom pasten ze zo goed bij elkaar. Jenkins ging altijd gebukt onder beproevingen en verzoekingen. Huntington daarentegen was een geboren strijder, een beetje een vechtersbaas. Huntington had soms ruzie met half Londen, terwijl Jenkins bij het ritselen van een blad al achter de gordijnen kroop.

Dankzij de inzet van Huntington werd voor Jenkins een kerk gebouwd in Lewes, aan de zuidkust van Engeland. Op de voorgevel staat nog de inscriptie: ”Jireh Chapel, gesticht door J. Jenkins, met vrijwillige bijdragen van de burgers van Sion, AD 1801”.

Rond de prediking van Jenkins ontstond in Lewes een vriendenkring. Daartoe behoorden onder anderen Elisabeth Blaker (door Huntington in zijn brieven „de eenzame mus” genoemd), Mary Hooper (in haar zag Huntington „de zingende nachtegaal”), Thomas Hooper, Joseph Morris en Thomas Merchant. Jenkins was hun geestelijke leidsman.

Op de kansel van de Jireh Chapel sprak Jenkins vaak met veel vrijmoedigheid. Dan kon hij daarna dankbaar schrijven aan zijn vriend: „Ik was verbaasd over het licht dat ik kreeg, en over de kracht die ik voelde, en over de opening waarmee ik sprak.”

Maar het was met Jenkins doorgaans veel op en neer, en meer neer dan op. Hij schrijft dan: „Waarom zou God ook het juk van de schouders van zo’n weerbarstige, ongedurige, koppige os afnemen, die er eerder nooit aan wilde wennen, en die zó afkerig was zijn hals eronder te buigen? En waarom zou God zo’n trotse eerzuchtige opstandeling tot de hoogste plaats toelaten vóór hij op de laagste heeft gezeten? Dat zal Hij nooit doen. Wij moeten eerst eenzaam zitten en stil zijn.”

In 1810 ging de gezondheid van Jenkins snel achteruit. Huntington schrijft daarover aan een van zijn vrienden: „De arme Jenkins is lang erg ziek. Hoewel het goede werk in hem voortgaat, heeft hij wel heel veel strijd.”

Even later: „Jenkins is erg ziek en is heel neerslachtig.” En ook: „Soms denk ik dat hij als een gespeend kind naar het graf gaat. Hij is zo’n dierbare vriend van Mozes.”

Uiteindelijk verdwenen echter alle benauwdheden. Toen raakte Jenkins zo vervuld van de liefde Gods dat hij nauwelijks meer spreken kon. Zijn laatste woorden waren: „Ik voel mij op de grens van Kanaän.”

Jenkin Jenkins stierf op 1 september 1810 (nu 200 jaar geleden), in de leeftijd van 59 jaar.

Achter de kerk in Lewes had Jenkins voor zichzelf een grafkelder laten maken. Daar wilde hij begraven worden, achter zijn kerk, vlak bij de kansel waar hij de woorden Gods had mogen spreken.

Huntington wilde naast zijn vriend begraven worden: „Het is mijn wens, als God mij een natuurlijke dood laat sterven, dat mijn beenderen naast die van zijn excellentie (Jenkins) gelegd zullen worden.”

In een rouwpredicatie sprak William Huntington over zijn kameraad en „jukgenoot”: „Ik heb nooit in iemand een heviger begeerte gezien naar geestelijk voedsel dan in hem en deze honger leek ook nooit gestild te kunnen worden. Hij jaagde gerechtigheid, vrede, zachtmoedigheid, liefde en geloof na, en lettend op deze zaken heb ik vaak gedacht dat hij meer geestelijk leven had dan wij allen.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer