Meer T-shirts dan losse euro’s
Stichtingen, kerken en andere liefdadigheidsinstellingen kunnen er voortaan rekening mee houden: uit goede relaties met bedrijven valt meer te halen dan via tweemaandelijkse bedelgirootjes. Eén kleine correctie: de bedrijven sponsoren de laatste jaren dan wel veel meer, maar het geld gaat voornamelijk op aan sport. De gesponsorde T-shirts overvleugelen de losse euro’s in de collectebus.
Het gaat goed met de charitatieve markt. Bedrijven en particulieren geven nog steeds miljarden aan goede doelen, ondanks de invoering van de euro. Wel is de groei van het geven aan goede doelen door bedrijven en fondsen van 1999 tot 2001 gestopt. De giften van particulieren en de legaten nemen nog verder in waarde toe, ondanks de terugval in de economie.
Elke twee jaar brengt de werkgroep filantropie van de Vrije Universiteit in Amsterdam cijfers over het geefgedrag in Nederland. Het VU-project Geven in Nederland (GIN) loopt sinds 1993 en laat daardoor zien hoe de vrijgevigheid zich ontwikkelt.
Op het eerste gezicht lijkt Nederland geen goedgeefs land. De uitgaven aan geld en goederen bedragen 1 procent van het bruto binnenlands product (bbp). Dat is weinig in vergelijking met de Verenigde Staten. Daar maken de giften 2 procent van het bbp uit. De belastingdruk in de VS is echter een stuk lager dan in ons land, waar de burger ook via de belastingen fors aan maatschappelijk en sociaal nuttige doeleinden geeft.
Geven in Nederland onderscheidt sponsoring door bedrijven, giften van particulieren, fondsen en geschonken legaten. In de giftenstroom maakt het project ook verschil tussen giften in geld en in natura.
Particulieren geven het meeste geld aan kerk en levensbeschouwing: 613 miljoen euro - voor de omrekenaars: twee jaar terug was dit 1350 miljoen gulden! Opmerkelijk is dat dit geld door slechts eenderde van alle geldgevers wordt opgebracht.
Kerkmensen zijn ook op andere fronten het meest filantropisch; zij geven ook veel aan niet-kerkelijke doeleinden. Uiteraard vormen zij de grootste gevers voor organisaties van eigen signatuur, maar ook niet-kerkelijke instellingen steunen ze het meest.
Uitgaande van de 16.210.552 inwoners die het CBS gisteren telde, zijn er 5.673.693 aan kerken gelieerde mensen, die per persoon 108 euro aan giften overmaakten of in de collectezak stopten. Tussen de verschillende groepen zitten interessante verschillen.
Niet alleen het geven van giften en legaten, ook het geven van tijd aan vrijwilligerswerk hangt sterk samen met de religieuze achtergrond. Het beeld is hetzelfde als bij de giften: onkerkelijken zijn het minst vaak lid van verenigingen, al is nog altijd een ruime meerderheid van 61 procent ergens lid van.
Verder doen niet-kerkelijken het minst vaak vrijwilligerswerk en besteden daar dus ook de minste tijd aan. De aantallen leden, vrijwilligers en vrijwilligersuren lopen op naarmate het geloof ’strikter’ is en de samenhang in de groep groter.
De internationale hulpverlening eindigt op de tweede plaats van goede doelen. Organisaties als Woord en Daad, ZOA Vluchtelingenzorg, Memisa en Mensen in Nood halen gezamenlijk 255 miljoen euro binnen. Ook hieraan doet slechts eenderde van de Nederlanders mee.
Het hemd blijkt nader dan de rok. Bijna drie op de vier Nederlanders geven wel voor de (eigen) gezondheid: 69 procent. Toch halen de Hartstichting en de Nierstichting en consorten 219 miljoen op. De hoge ’geefdichtheid’ van Nederlanders valt te verklaren door de collectebus: daar doet (bijna) iedereen wel wat in.
De collectebus is een verklaring voor het feit dat veel mensen hun giften niet aftrekken van de belasting. Meer dan de helft van de gevers haalt de drempel, 1 procent van het onzuiver inkomen, niet, een op de tien kent de regeling niet eens en een op de zes geeft echt uit naastenliefde. Slechts 13 procent trekt giften af van de belasting.
Greenpeace, Natuurmonumenten, de Dierenbescherming en andere organisaties staan met 121 miljoen euro op de vierde plaats. Instellingen als stichting Schuilplaats, Jantje Beton en de Nederlandse Stichting voor het Gehandicapte Kind halen ook ruim 100 miljoen binnen. Onderwijs, cultuur en sport krijgen van particulieren kleinere donaties.
Aan goederen werd in 2001 ruim 300 miljoen euro geschonken. Logisch dat internationale hulp hiervan 37 procent krijgt. Inzameling van kleren en oude computers voor bijvoorbeeld Oost-Europa is een bekend verschijnsel.
Geven in Nederland bracht ook in kaart wat mensen dachten te geven aan goede doelen en wat ze in werkelijkheid doneren. De verschillen zijn niet gering: negen op de tien mensen denken aan gezondheidsdoelen te geven, terwijl slechts zeven op de tien een bedrag kunnen noemen.
Welk profiel heeft de gever? Met name tweepersoonshuishoudens en grote gezinnen geven veel. „Die tweepersoonshuishoudens zijn vaak tweeverdieners die wat meer te besteden hebben”, verklaart prof. dr. Theo Schuyt, projectleider van Geven in Nederland. „De grotere gezinnen zitten vaak via de kinderen in allerlei netwerken en geven daarom meer aan onderzoek, cultuur en sportactiviteiten.”
Gescheiden mensen schenken eveneens relatief veel. Ook dat verklaart Schuijt uit het feit dat dezen maatschappelijk meestal actiever zijn dan mensen met een relatie.
Geven in Nederland is gefundenes Fressen voor de charitatieve instellingen. Zo kunnen zij uit het rapport halen dat twee van de drie huishoudens gepland geven. Daarnaast geeft bijna iedereen spontaan: de huis-aan-huiscollecte is met 91 procent gevers het populairst, aan een collecte op straat zegt ook een op de twee Nederlanders te geven. Bovendien koopt 85 procent van de bevolking wel eens producten voor een goed doel.
De meeste gevers zijn onzelfzuchtig. Driekwart van de mensen geeft uit verwantschap met mensen in nood, vindt het moreel juist om te schenken of hoopt dat er nieuwe dingen van de grond komen. Eenderde van de donateurs doet dit slechts om ooit iets terug te ontvangen of vindt dat het bij z’n maatschappelijke positie past.
Wie actief is in een plaatselijke sportvereniging kan heel goed bij een lokale bank aankloppen voor een paar T-shirts of digitale schaakklokken. Gaven bedrijven in 1997 388 miljoen euro aan sport en recreatie, vier jaar later is dit bedrag ruim verdrievoudigd tot 1,3 miljard euro. Deze groei van de sportsponsoring ging ten koste van alle anderen sectoren: gezondheid, internationale hulp, milieu, onderwijs en maatschappelijke doelen en in mindere mate cultuur
Toch is hier volgens Schuyt geen sprake van een trendbreuk. „Het heeft te maken met de overheid die terugtreedt en minder uitgeeft voor bijvoorbeeld cultuur, onderwijs en onderzoek. Bedrijven vermaatschappelijken. Zij voelen zich verantwoordelijk voor deze maatschappelijke taken.”
In de vermaatschappelijking ligt volgens hem ook de verklaring van de totale groei van de bedrijfssponsoring. „Economische voorspoed of tegenslag heeft weinig invloed op het totaal van de giften, zo heeft Amerikaans onderzoek gedurende vijftig jaar uitgewezen.”