Onderwijs voor onderwijzers
Voor mij ligt een boekje, in 24 artikelen onderverdeeld. De titel spreekt voor zich. Het is een ”Schoolreglement door Deputaten van de Zuid Hollandsche Synode”, in 1783 in Woerden uitgegeven.
Er kwam ook toen al heel wat kijken, alvorens de meester voor de klas stond. Er moest toelatingsexamen worden afgelegd, „of hij alle gedrukte boeken en geschrevene papieren promptlijk lezen, een goede hand schrijven, ten nooddruft rekenen, en de Psalmen Davids bekwaamlijk zingen kan.”
Dat laatste is al heel wat: de man moet wijs kunnen houden en zich niet van de wijs laten brengen. Maar dan komt het: „Zijnde Godzalige lieden, en met hun huisvrouwen en kinderen, zoo het mogelijk is, Lidmaten van de Gereformeerde Kerk.” Vooral dat eerste begrip – wie kan dan schoolmeester worden? Toch waren ze er; de geschiedenis bewijst hoe vaak godvrezende leerkrachten een onuitwisbaar stempel hebben gedrukt op jonge kinderharten.
De kandidaat-leerkracht moest zich houden aan wat de nationale synode van 1618-1619 voor schoolmeesters had voorgeschreven. Verder moest hij zich „Christelijk, Vreedzaam, Godvruchtig, Eerlijk en Onopspraakelijk” gedragen, in de scholen, bij de kinderen en buiten de school. Geen onderwijs geven uit boeken strijdig met de gereformeerde religie, maar de grote en kleine catechismus gebruiken, de „Zondaagse Evangelieën, de Zondaagse Brieven en de Historie van David.”
Voor leerlingen gold: „Jongens boven tien jaren oud zijnde, zullen van de meisjes afgezonderd zitten.” De schooltijden waren van acht tot elf en van een tot vier, behalve woensdag en zaterdagmiddag. Vakantie was er niet bij, behalve twee dagen in de weken van Pasen, Pinksteren en Kerst.
Om de jeugd tot deugd en godzaligheid op te leiden, zullen de scholen ’s morgens met het „morgengebed beginnen, gelijk ook met het gebed voor het eten geëindigd, en ’s namiddags met het gebed na het eten begonnen en met het avondgebed, welke gebeden achter den catechismus gevonden worden, geëindigd worden. Ook zullen dagelijks één, of meer kapittelen in den Bijbel door de scholieren gelezen worden.”
De meesters zullen de scholieren, behalve de hierboven genoemde gebeden, van buiten laten leren het Gebed des Heeren, de Twaalf Artikelen, de Tien Geboden, enige Psalmen of andere Schriftuurplaatsen en de Heidelbergse Catechismus. De zondagsafdeling die aan de beurt was om de volgende zondag te worden bepreekt, moesten de kinderen voor de preekstoel opzeggen.
De meester is verplicht de kinderen „met alle naarstigheid te vermanen tot onderdanigheid en eerbiediging die zij hun overheid, predikanten en meesters, ja, ouders, voogden en andere eerlijke lieden schuldig zijn, de Dag des Heeren heiligen en geen predikaties verzuimen.”
Verder zal de schoolmeester „in het kastijden en straffen zich gedragen vaderlijk en matiglijk, en dat alleen volgens de schooldiscipline met roede en plakken.” Ook toen al: de pedagogische tik.