Een kerk met oog voor de naaste
Wat gebeurt er precies in een kerkgebouw op zondag? ‘Buitenstaanders’ hebben daar vaak geen flauw benul van. Drie lezers praten over het boek ”Stad op een berg” van dr. James Kennedy, waarin de publieke rol van kerken centraal staat.
De kerk is een beetje een vreemde eend in de maatschappelijke bijt. Enerzijds een vereniging die vrijwilligerswerk organiseert, anderzijds een instelling met een spirituele en morele boodschap. In ”Stad op een berg. De publieke rol van protestantse kerken” van prof. dr. James Kennedy wordt de vraag gesteld hoe kerken zich dienen op te stellen in een seculiere, democratische samenleving.
Rian vindt het boek „niet zo verrassend, wel verhelderend.” „De dingen die Kennedy beschrijft, zie je ook als je als kerklid om je heen kijkt. Ook vroeg ik me tijdens het lezen af: Wie wil je met dit boek bereiken? Is het voor je vrienden en je kennissen? Of wil je écht kerkmensen bereiken? Voor die laatste groep is het toch echt te beschouwend.” Hans noemt ”Stad op een berg” een „voorzichtig, concluderend boek.” „Het is vooral beschrijvend, ik denk dat Kennedy als historicus heeft geschreven.” Kees spreekt van een „appellerend” boek. „Je wordt verplicht als kerk na te denken over je plaats in de maatschappij.”
In de reformatorische traditie ligt vanouds sterk de nadruk op de persoonlijke heilsbeleving. Kennedy beschrijft de kerk als een gemeenschap van discipline. Hij haalt de Duitse theoloog Bonhoeffer aan, die de vorming van een christelijk karakter benadrukte, door gebed, discipline en oefening. Rian: „Toch mis ik een beetje in het boek hoe je nu als kerk zo’n contrasterende gemeenschap, zoals Kennedy het noemt, kunt zijn. Je kunt toch alleen contrasterend kerk zijn als je de Heere Jezus kent?”
Kees: „De orthodox-gereformeerden zeggen: je kunt alleen kerk zijn door een beleefd geloof. Dat is nu precies een kritiekpunt van Kennedy op de orthodox-gereformeerden: er is wel beleefd geloof, maar het komt niet naar buiten.”
In de eerste hoofdstukken schetst Kennedy een kerk die aan de rand van de samenleving is komen te staan. Hoe vonden jullie het om dit te lezen?
Rian: „De hoofdlijn kende je al wel. Alleen heb ik me nooit zo gerealiseerd dat door de naoorlogse voorzieningen van de overheid de diaconale taak van de kerken zo is afgenomen.”
Kees: „Wat mij opviel, is dat de orthodox-gereformeerden zo intern gericht zijn. Ze zijn wel zichtbaar in de samenleving, op sommige plaatsen zie je zondags drommen mensen naar de kerk gaan. Maar wat gebeurt er eigenlijk in het kerkgebouw? Dat is voor buitenstaanders moeilijk te begrijpen.”
Hans: „Je ziet dat de orthodox-gereformeerden alleen op het platteland het redden. In de grote steden lukt het niet.”
Rian: „Ook de interne verdeeldheid is schrijnend, om te huilen. Daar snappen mensen echt niks van.”
Kees: „Het kan gebeuren dat mensen in een inloophuis van de Gereformeerde Gemeenten tot geloof komen. Maar ja, je kunt ze daarna eigenlijk niet meenemen naar de kerkdienst vanwege de afstand in taalgebruik en liturgie. Je ziet dat mensen dan vaak bij evangelische gemeenten terechtkomen. Terwijl je als orthodox-gereformeerde gemeente missionair hoort te zijn, en je geloof in begrijpelijke taal moet verwoorden.”
Rian: „De kernvraag is: Hoe spreek je de buitenwereld aan en behoud je tegelijk het ware geloof? Het is wel bewezen dat met vernieuwingen allerlei nieuwe leer naar binnen komt.”
Doet de ontwikkeling van staatskerk naar straatkerk, van het centrum van de samenleving naar de marge, pijn?
Rian: „De kerk is diep verworteld in de samenleving. Bij Kennedy bespeur je soms de gedachte dat religies allemaal gelijk zijn. Maar ik vind dat we als christenen de oudste rechten hebben. We mogen niet op één lijn met moslims worden gesteld. Laten we onze schouders rechten. Ook op cultureel gebied heeft het christendom veel betekend. Tegelijk is het voor kerkmensen moeilijk om een positie in de marge écht in te nemen. Echt contrasteren doet pijn.”
Kees: „Als je het landschap met de kerktorens ziet, lijkt het christelijk geloof nog heel wat. Maar kom je dichterbij, dan zitten er in die kerkgebouwen ict-bedrijven of appartementen.”
Rian: „Als je wat wilt betekenen als kerk in de samenleving, zal dat op het persoonlijke vlak moeten gebeuren. Elk kerklid op de plek waar hij of zij is gesteld.”
Hans: „We zouden naar de vroege christenen kunnen kijken. Die leefden ook in een seculiere maatschappij. Maar het was geen maatschappij waar het christendom al eerder was geweest, zoals nu. De getraumatiseerden, de ex-gelovigen, zijn niet ontvankelijk meer voor het christelijk geloof. Wel zie je dat de kinderen van die getraumatiseerden er weer open voor staan.”
Kees: „Maar juist die kinderen weten helemaal niets meer van het geloof. Dat is heel triest. Er groeit een generatie op die niets heeft meegekregen. De kerk heeft blijkbaar geen betekenis meer.”
Rian: „Er spelen allerlei aspecten, ook bijvoorbeeld het grote verschil tussen de zondag en de rest van de week. Als dat verschil te groot wordt, ga je in twee gescheiden werelden leven. Zodra je de muur daartussen afbreekt, moet je sterk in je schoenen staan. Het gaat uiteindelijk om een persoonlijke band met de Heere Jezus. Ik denk ook dat waar de zekerheid van het geloof meer gepreekt wordt, men meer oog krijgt voor de naaste. Hoe minder in de mens wordt gegraven, hoe meer oog er komt voor de verantwoordelijkheid naar buiten toe. De mens wordt dan verantwoordelijk gemaakt voor z’n daden.”
Hans: „Je hoort het ook wel eens andersom. Ik heb christenen gesproken die hun hele leven actief hebben meegedaan met kerkelijk activiteiten. En aan het eind van hun leven gingen ze twijfelen.”
In het vijfde hoofdstuk beschrijft Kennedy de kerken als ”counter publics”, als contrasterende gemeenschappen. Zou het die kant op moeten?
Kees: „Ik denk het wel. Als je in de publieke sector wilt overleven, moet je verschil maken. Anders word je een soort Openluchtmuseum, en blijft alleen nog je archieffunctie over. En áls je verschil maakt, is het niet erg dit vanuit de marge te doen.”
Kennedy citeert de Amerikaanse dominee Tim Keller. Deze bepleit een christendom dat in cultureel opzicht modern is, en in theologisch opzicht conservatief.
Rian: „Alleen is dan de vraag: Hoe ver ga je mee met de moderniteit? Daar ligt voor mij wel een spanningsveld. Hoe kleurlozer je wordt, hoe minder zichtbaar je bent. Van christenen die helemaal in het zwart lopen kun je zeggen wat je wilt, maar zichtbaar zijn ze wel.”
Kees: „Een andere vertaling en een andere liturgie doen niets af aan de Bijbelse boodschap. Als de boodschap maar blijft staan. Er wordt soms fel gediscussieerd over een psalmberijming of een Bijbelvertaling, alsof daarmee alles staat of valt.”
Rian: „Door dat soort discussies ben je geen stad op een berg. Met redeneren en strategieën bedenken kom je er niet.”
Hans: „Het sterke punt van de oudvaders is dat ze in de werking van het Woord geloofden. Waar dat opengaat, kan de Geest werken.”
Rian: „Maar je moet wel de taal van de wereld kennen en spreken. Je komt er niet door uitsluitend in de tale Kanaäns te praten.”
Kees: „Laat in de preek eens het woord Hyves vallen. Hé, die dominee heeft er ook verstand van!”
Rian: „Ja, het is belangrijk aan te sluiten bij de actualiteit. We hadden zondag een dominee die begon met Lucia de B.”
Kees: „Jonge mensen willen munitie hebben. Er verandert zo veel om hen heen. Met internetfilters alleen red je het niet. Want dan kom je de schunnigheid nog wel op een bushokje tegen.”
Hans: „Inderdaad, als er geen munitie is, haken jongeren af. Ze hebben dan geen handvatten meegekregen om hun houding in de wereld te bepalen. Moet ik nu de stijl van de wereld volgen of de stijl van de kerk?”