„De kerk is te weinig schaapachtig”
Prof. dr. A. van de Beek gooit opnieuw de knuppel in het hoenderhok. Met het pamflet ”Is God terug?” roept hij de kerk op zich bezig te houden met de hoofdzaken van het geloof.
In zijn nieuwste pennenvrucht (uitg. Meinema, 120 blz.) reageert dr. Van de Beek, hoogleraar aan de Amsterdamse VU, op dingen in kerk en theologie die hem zorgen baren. De kerk moet orde op zaken stellen, want ze bevindt zich in een „toestand van matheid. Het vuur is gedempt en men is blij als men nog ergens gloed onder de as bemerkt.”Tolerantie lijkt de enige manier van godsdienstig samenleven. Dat was vroeger anders, zegt Van de Beek. Grote theologen uit de geschiedenis legden de vinger bij de zere plek. „Je kunt met het geloof niet sjoemelen, net zo min als met de liefde. Je moet glashelder zijn.”
De roep om reformatie is nodig: „We kunnen de boel niet in een mist laten waar alle katjes grauw worden. Het gaat om waarheid die de waarheid van de liefde is.” Daarbij is reformatie iets anders dan verandering of vernieuwing. „Echte verandering van het geloof is onmogelijk, omdat het betrekking heeft op Jezus Christus, Die niet elke keer anders is.” We moeten terug naar wat de apostelen over Christus hebben verkondigd. Want de kerk is –naast één, heilig en katholiek– allereerst apostolisch. En wat de apostelen verkondigden „is zo adembenemend, dat de huidige matheid van de kerk zal verdampen als weer gehoord en geloofd wordt wat zij zeggen”, aldus de hoogleraar.
Fel fulmineert hij tegen de hedendaagse gedachte dat God onze Vriend zou zijn: een God die ons nabij is, met Wie je nooit ruzie krijgt en Die je nooit tegenspreekt. „Eigenlijk is God op die manier niets anders dan ikzelf, de Ander Die met mij identiek is en mij altijd bevestigt.” Daarom is het zaak, aldus de hoogleraar, „de kerk terug te roepen tot de strengheid van de Schrift en de heiligheid van God, Die al ons denken en voelen te boven gaat en Die een ontoegankelijk licht bewoont.”
Of God terug is? Hij is nooit weg geweest, zegt Van de Beek. „Zijn aanwezigheid is echter van een totaal ander karakter dan het vage ‘iets’ van de moderne religiositeit. Het is een aanwezigheid met een gezicht en een geschiedenis. Dat belijdt de kerk en daar zou ze zelf duidelijker bij moeten leven. De kerk doet dikwijls veel te vaag over wie God is. Er is volkomen helderheid: God – dat is Jezus.”
Volgens Van de Beek moet de kerk weer duidelijk over zonde gaan spreken. „Want als het in de kerk niet meer over zonde gaat, kan het dan nog over genade gaan? Als het niet meer over zonde gaat, kunnen we het dan nog over God hebben? Dan gaat het in elk geval niet meer over deze God: Jezus Christus.”
Heel het kerkelijk leven zou volgens de hoogleraar geconcentreerd moeten zijn op het vieren en gedenken van Christus’ dood. „Het centrale moment van het leven van een christen zou de viering van het avondmaal moeten zijn en dan niet eenmaal in de drie maanden, maar minstens wekelijks en liefst nog vaker”, aldus Van de Beek. „Het is onvoorstelbaar dat er kerkelijke gemeenschappen zijn die eenmaal in de drie maanden een avondmaalsviering genoeg vinden. Eén keer in de drie maanden eten en drinken – wat een miezerig leven moet dat zijn. Kun je daarmee overleven? Geen wonder dat het kerkelijk leven er zo schraal uitziet.”
„De kerk is te weinig schaapachtig”, concludeert de hoogleraar. „Want het is niet plezierig schaapachtig genoemd te worden en dat als zelfbeeld te hebben. Maar hoe zit het dan met de relatie met Hem Die Zich als schaap liet afslachten terwijl Hij de Herder is? Er zit iets grondig mis in de houding van kerken en kerkmensen.”