„Het leek alsof de baby’s steeds honger hadden”
AMSTERDAM – Babyhuis Prinses Margriet in Groningen ving tijdens de Hongerwinter Amsterdamse baby’s op. „We konden iets doen tegen de bezetter. Heerlijk was dat.”
„Het was hartverscheurend hoe ze eruitzagen. Grauw, bleek en mager, letterlijk vel over been; niet met opgetrokken beentjes en armpjes en mollige dichtgeknepen knuistjes, maar apathisch, met uitgestrekte ledematen en slappe open handjes. De hand lag zo ruim geplooid, dat men het, als het nekvel bij een kat, kon beetpakken.”
De kinderverzorgsters van Babyhuis Prinses Margriet in Groningen waren stuk voor stuk diep onder de indruk van de hoopjes ellende die ze tijdens de Hongerwinter in handen kregen. Sieneke Botjes, de oprichtster van het tehuis: „Het leek alsof ze steeds honger hadden. Bij het schrapen van de lepel over de bodem van hun bordje zetten ze het al op een brullen.”
Documentairemaakster Liefke Knol schreef over de baby’s en hun opvang in Groningen een boek getiteld ”Het Babyhuis”. Knol wil met haar boek een „beeld geven van de invloed van oorlog, honger en gebrek op de levens van gewone mensen.” Overigens is op dit moment in het Amsterdams Historisch Museum een bescheiden gedeelte ingeruimd voor een tentoonstelling over dit onderwerp.
De Hongerwinter ontstond toen rijkscommissaris Seyss-Inquart als represaille voor de spoorwegstaking van 17 september 1944 de voedseltransporten naar het dichtbevolkte westen verbood. De alles doordringende kou maakte de situatie nog moeilijker. In de Hongerwinter stierven naar schatting 20.000 mensen.
De ouders in Amsterdam waren ten einde raad en gaven hun kinderen mee aan wildvreemde mensen uit het noorden en oosten van het land, waar ze werden verzorgd. Zeker 50.000 kinderen werden in de hongerwinter geëvacueerd.
De reis was gevaarlijk. De geallieerden schoten op alles wat zich op de weg of het water bevond. Vaak wisten de ouders niet eens waar de kinderen heen gingen en wie er voor hen zou zorgen. Noodgedwongen vertrouwden ze erop dat het wel goed zou komen.
In de stad Groningen vingen vier jonge vrouwen clandestien dertien baby’s op in hun Babyhuis Prinses Margriet. Liefke Knol vertelt hun verhaal aan de hand van interviews met onder anderen Sieneke Botjes en brieven die bewaard zijn gebleven.
Botjes hield de bezorgde ouders door middel van brieven op de hoogte. De ouders waren blij iets van hun kinderen te horen. De moeder van Nel Bolt schrijft: „Hierbij in dank uw brief en ben vol vreugde over mij lieve schat daar mij man in Duitsland is en zij mij eenigen troost was. Kunt u zich wel indenken wat dat voor mij was om haar af te staan. Ik hoop met Gods hulp mij verder er in te berusten tot de tijd daar weer is dat ik weer moeder genoemd mag worden.”
De eerste baby’s arriveerden bij Botjes in februari 1945. Alle haar toevertrouwde kinderen overleefden de oorlog. Botjes: „Er was een kind dat niet wilde eten. Die knepen we de neus dicht. Hup, slikken. Je moet wat.”
Tot halverwege augustus 1945 bleven de kinderen in Groningen. Terugkijkend spreekt Botjes over een „mooie periode, waarvan ze wist dat het tijdelijk. We waren jong en we konden iets doen tegen de bezetter. Heerlijk was dat.”
Mede n.a.v. ”Het Babyhuis, Kinderen en ouders door oorlog gescheiden”, uitg. Artemis, Amsterdam, 2010; ISBN 978 90 472 0138 0; 288 blz.; € 19,95. De tentoonstelling in het Amsterdams Historisch Museum loopt tot en met 25 juli.