Scherpenzelers keren terug in geteisterd dorp
Zodra de oorlog begon, moesten de inwoners van het gebied rond de Grebbelinie weg. Toen ze terugkeerden, waren hun bezittingen soms veranderd in een puinhoop.
Tijdens een vijandelijke aanval zou bij de Grebbelinie waarschijnlijk zwaar gevochten worden. Daarom was bepaald dat de inwoners zouden worden geëvacueerd. De bewoners van Wageningen, Rhenen, Veenendaal en Opheusden werden per schip naar veiliger streken gebracht, terwijl mensen uit omliggende plaatsen per trein een goed heenkomen moesten zoeken. De schepen strandden overigens onderweg: de bestemmingen die waren uitgezocht, waren niet bereikbaar, doordat er ook in het westen gevochten werd.De evacuatie was maanden eerder al voorbereid. De bevolking was in groepen ingedeeld, die elk een blokhoofd hadden. Ook het vee werd afgevoerd.
De familie Leeuwdrent vertrok uit het gedeelte van het dorp Scherpenzeel dat toen nog tot de gemeente Woudenberg behoorde. Toen vader Leeuwdrent in 1939 aan een longontsteking overleed, was zijn vrouw met vier jonge kinderen achtergebleven. „Toen we weg moesten, stond moeder alleen in de zorg voor ons”, zegt haar zoon G. Leeuwdrent.
Hij was zeven jaar toen de oorlog uitbrak. „We gingen lopend naar het station. Meester Schinkel had de leiding van onze wijk. De een had een kinderwagen volgestouwd met spullen, de ander een karretje. Moeder wilde te veel meenemen; we moesten uiteindelijk wat spullen achterlaten. De trein was mudvol. Uit veiligheidsoverwegingen waren de ramen dichtgeplakt. Bij Amsterdam beschoot een vliegtuig ons met zijn mitrailleurs. Dat was even heel gevaarlijk, maar ik kan me geen paniek herinneren; de aanval duurde maar kort.”
De Scherpenzelers gingen naar Winkel en Wieringerwaard. Achthonderd Woudenbergers kwamen in Barsingerhorn terecht, ten oosten van Schagen, en 2600 anderen in dorpen in de Wieringermeerpolder.
„In Barsingerhorn vonden we niet direct onderdak: sommige huizen waren te vol voor een gezin met vier kinderen, dus werden we verder gestuurd. Uiteindelijk kwamen we bij een echtpaar van middelbare leeftijd terecht. Het waren christelijke mensen, die aan tafel uit de Bijbel lazen, dus dat was vertrouwd voor ons.
Voor ons, als kinderen, was het een groot avontuur, want we waren onze eigen streek maar zelden uit geweest. Ik vond het allemaal zo vreemd, zo chaotisch. Het huis waar we verbleven had bijvoorbeeld geen toilet; daarvoor moesten we naar een hokje boven de sloot. Het oorlogsleed besefte je eigenlijk niet. Overdag zwierven we buiten, op zoek naar andere jongens uit ons eigen dorp.”
Wat er in hun woonplaats gebeurde, wisten de vluchtelingen niet. Scherpenzeel kwam onder het vuur van Duitse kanonnen te liggen en op 13 mei –tweede pinksterdag– zetten de Duitsers een grote aanval in. Ze veroverden de voorposten, maar bij de hoofdweerstandsstrook hielden de Nederlandse soldaten stand tegenover de Duitse overmacht. Het was dan ook wrang voor de verdedigers dat ze het bevel kregen zich terug te trekken op de Hollandse Waterlinie, omdat de Duitsers de Grebbeberg hadden veroverd en daardoor de verdedigers bij Woudenberg konden omsingelen.
Terugkeer
Na de capitulatie keerde een groep bouwvakkers als eersten terug naar Scherpenzeel, om herstelwerkzaamheden te verrichten. Daarna reisden de andere inwoners terug. De heenreis was goed georganiseerd, maar voor de terugkeer moest veel geïmproviseerd worden. „We gingen het eerste stuk per trein, en daarna –ik denk vanaf Amersfoort– verder in een grote veewagen”, zegt Leeuwdrent. „De Nederlandse troepen hadden de bruggen over het Valleikanaal opgeblazen, maar bij landgoed Lambalgen lag inmiddels een noodbrug. Vervolgens moesten we door de strook land die geïnundeerd was. Het water stond er decimeters hoog.”
De dorpskern was droog. „Ons huis aan de Nieuwstraat was nogal beschadigd, maar we konden er wel in wonen. Scherpenzeel was zwaar geteisterd, en bij de bevrijding vijf jaar later zijn er opnieuw verwoestingen aangericht. In Barsingerhorn ben ik nooit terug geweest. Moeder heeft ook geen contact gehouden met de mensen die ons daar onderdak hebben verleend.”
Leeuwdrents vrouw maakte de oorlog in Overberg mee. De bevolking van dat dorpje werd per schip afgevoerd vanuit Amerongen. „We zijn een week in Streefkerk geweest. Op 18 mei, m’n vijfde verjaardag, kwamen we weer thuis.”
Scherpenzeel was procentsgewijs de zwaarst verwoeste plaats van Nederland. Tientallen huizen lagen in puin en een groot aantal andere was beschadigd. Er was ook veel geplunderd. Er werden noodwoningen en noodwinkels gebouwd en vervolgens werd de wederopbouw ter hand genomen.
Leeuwdrent vertelde meermalen over zijn ervaringen tijdens Grebbelinietochten. „Er waren eens een paar vakantiegangers uit Uithuizermeeden bij. Ze vertelden dat hun vader hier nog in de loopgraven heeft gelegen.”
Dit is het tweede deel in een serie over de Duitse aanval op Nederland, zeventig jaar geleden.