Molukse kaper: Bij Wijster was het tijd om te doden
Ze beslisten over leven of dood, de jonge Molukkers die in 1975 bij Wijster een trein kaapten. Toen ze door de trein liepen en aarzelend een passagier uitkozen. Toen ze hem meenamen naar het balkon. Toen ze hem een kogel door zijn hoofd joegen zodat hij dood de trein uitviel. Totdat ze zagen dat hun doel geen millimeter dichterbij kwam. Vandaag deel 6 in een serie: Ex-kaper Paul Saimima wil in het reine komen met God.
Hij heeft z’n mond nog niet eerder opengedaan voor een interview over die dertien donkere dagen midden tussen de weilanden bij Wijster. Liever praat Paul Saimima over wat hij nú doet voor de Molukken. Zonder geweld. Door de jongste generaties te sterken in hun Molukse identiteit, via muziek en kooklessen. En door scholen op de Molukken te steunen met audiovisuele apparatuur.Hij zit aan tafel in zijn huis, in de Molukse wijk van Bovensmilde. Zijn vrouw komt binnen, met een kom miesoep met ei. Schaal kroepoek erbij, beetje sambal. Saimima toont intussen een film van Kulit Kenari, de hulporganisatie die hij enkele jaren geleden in het leven riep. In beeld komt een school op de Molukken, waar de onderwijzers blij videoapparatuur uitpakken. Betaald met geld van Kulit Kenari. Saimima straalt als hij de beelden weer ziet. „Sommigen zien me nog altijd als de Paul van toen. Maar dan zeg ik: de RMS is meer dan geweld alleen.”
Deze week, op Bevrijdingsdag, werd hij 60. Hij is nagenoeg even oud als de Molukse republiek RMS, die elf dagen voor zijn geboorte in het leven werd geroepen. „Toen zijn we als nátie geboren. En zoals je mij niet meer terug kunt stoppen in de baarmoeder, kan dat ook niet met de RMS.”
Maar de RMS bestaat al zestig jaar alleen op papier.
„Ja. En toch is het niet de vraag óf, maar wanneer de RMS vrij zal zijn. In de politiek bestaat het begrip ”nooit” niet. Kijk maar naar Zuid-Afrika, kijk maar naar de Berlijnse Muur. Daarom moet een vrije RMS voor ons als Molukkers een soort levensbehoefte zijn, zeker hier in Nederland. Ergens denk ik dat we hier móésten komen, dat het de wil van de Almachtige Zelf is, zodat we hier onze monden open kunnen doen voor onze broeders en zusters op de Molukken.”
In de gevangenis –Saimima kreeg 14 jaar cel en kwam na 9,5 jaar weer vrij– zag hij voor het eerst in dat je mond opendoen iets anders is dan je geweer oppakken. Nooit vergeet hij de les die een oude Molukse vrouw hem na zijn gevangenisperiode leerde. „Paul, belijdenis doen, dopen en trouwen, daar zijn wij mensen verantwoordelijk voor. Maar de dood en een vrije Molukse republiek, daar zorgt de Heer voor.”
Hij herhaalt de zinnen nog vaak in een van de vele telefoongesprekken die naderhand gevoerd worden. Ze hebben hem gestempeld, na de bloedige treinkaping bij Wijster. Maar ze staan er ook mee in schril contrast.
Terug naar 1975. Paul is dan 25 en woont sinds vijf jaar in de Molukse wijk van Bovensmilde. De twintig jaar daarvoor woont hij in barakken in kamp Schattenberg, het voormalige kamp Westerbork.
In die afzondering krijgt hij nauwelijks binding met Nederland. Intussen spreekt vader Saimima, als ex-korporaal in het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger, voortdurend over het ideaal van een vrije Molukse republiek. „Op de verjaardag van de RMS, 25 april, marcheerden hij en zijn collega’s in kaki legerkleren door het kamp.”
Paul vindt het allemaal vanzelfsprekend. Tot 1970, wanneer leeftijdsgenoten de woning van de ambassadeur van Indonesië in Wassenaar bezetten. Er valt één dode. „Dat was het moment dat bij mij het kwartje viel. Onze ouders hadden al twintig jaar op een nette manier geprotesteerd, met militaire marsen en zo. Maar dat had geen enkel resultaat. Het begon aan me te vreten. Je mag mensen niet haten, maar vergeten wat er met mijn ouders was gebeurd? Nooit.”
In die tijd zoekt Eli Hahury (23) contact met hem, de latere kapingsleider van Wijster en hardliner voor de RMS-zaak. In zekere zin is de zelfverzekerde Eli met zijn woeste uiterlijk en nietsontziende dadendrang het tegendeel van de schuchtere en bescheiden Paul. „Ik stond toen bekend als goedlachs, kon met iedereen opschieten”, reflecteert Saimima. „Radicaal? Nee, dat zouden ze niet gauw van me gezegd hebben.” Dat bevestigen later de gegijzelden. De zachtmoedigste van de groep kapers, zo wordt Saimima getypeerd.
Toch aarzelt Paul geen moment als Eli hem vraagt mee te doen met de voorbereiding van een gewelddadige actie. Paul betrekt de meeste andere kapers erbij en bereidt zich tot in de puntjes voor. Hij maakt diverse malen de treinreis tussen Groningen en Zwolle.
Het wordt 2 december 1975. Terugkrabbelen kan allang niet meer. De zeven kapers staan klaar op station Assen, met grote als sinterklaascadeaus verpakte dozen. Daarin zitten de wapens, waaronder de Italiaanse Beretta van Paul. „Ik weet nog dat de conducteur bij de trein tegen ons zei: Zo jongens, fijn sinterklaas vieren?”
En dan gaat het snel. Zeven minuten over tien, tussen Beilen en Hoogeveen, activeert een van de kapers de noodrem. Vlug trekken ze bivakmutsen over het hoofd en pakken hun wapens uit. Ze drijven de passagiers bijeen in een middencoupé.
Machinist Hans Braam, die ochtend als invaller op de trein gezet, verlaat zijn cabine om poolshoogte te nemen. Vrijwel meteen staat hij oog in oog met kapers Kobus Tuny (25) en Djerrit Hetharia (23). Braam verdwijnt onmiddellijk weer achter de deur, waarna de twee kapers dwars door de deur heenschieten. De machinist wordt geraakt en ligt kermend op de grond. Pas een tijd later maakt kapingsleider Eli een eind aan zijn leven door hem een genadeschot te geven.
„Eigenlijk was het toen al direct uit de hand gelopen”, zegt Saimima nu. „Een maat van me schoot de machinist in het wilde weg neer. Het is een beetje cru om te zeggen, maar dat zat niet in de planning. Als er eenmaal doden zijn gevallen, is er geen weg meer terug.”
Dan laat de regering ook nog eens het ultimatum verstrijken. Uitgerekend aan Saimima is de taak om een slachtoffer voor executie te selecteren, zoals gepland. Met moeite kiest hij een man uit, waarbij hij uiterst beleefd blijft. „Wilt u zo vriendelijk zijn om mee te komen?”
Op het balkon springt de passagier uit de openstaande deuren, terwijl de kogels hem om de oren vliegen. Hij houdt zich dood totdat de treindeuren weer dichtklappen. Dan rent hij weg, zijn vrijheid tegemoet.
Dat geldt niet voor soldaat Leo Bulter, die Paul kort daarna aarzelend uitzoekt. Kapingsleider Eli is er nu ook bij. Voor Bulter is geen genade. Samen schieten Paul en Eli de militair neer.
Genade hebben de kapers ook niet voor Bert Bierling, een jonge econoom die Saimima en de andere kapers nog aarzelender selecteren. Ook hij vindt de dood.
U zocht de slachtoffers uit. Hoe kan een mens dat doen?
Hij lacht een beetje ongelukkig, kijkt weg. „Ik geloof dat iedereen zijn verborgen kanten heeft. Net zoals Eli, die later zelfmoord pleegde in de gevangenis. Dat had ik nooit verwacht. Maar op dezelfde wijze heb ook ik mijn donkere kanten. Daar zwijg ik liever over.”
Waarom koos u in eerste instantie een militair om te executeren?
„Dat was niet bewust. We moesten een daad stellen. Op zo’n moment denk je alleen nog maar aan de missie die we moeten uitvoeren. We hebben altijd tegen elkaar gezegd dat we samen verantwoordelijk zouden zijn voor alles wat er zou gebeuren. Dat zeg ik nog steeds. We hebben het samen gedaan.”
Jullie waren allen christen; jullie hebben zelfs gebeden voordat de actie begon.
„Ja. We baden of de Heer ons kracht zou geven. Dat deden we ook later in de trein. Ik weet dat het tegenstrijdig klinkt, omdat je vervolgens mensen gaat doden. Maar onze keus voor actie stond al vast, mét alle consequenties. Die moesten we dragen. Ik zag onze situatie als een gevaarlijk kruispunt zonder verkeerslichten. Daar moeten vaak eerst doden vallen voordat de verkeerssituatie verandert. Zo was het bij ons ook. We wilden ons doel bereiken, we wilden dat onze actie vruchten zou afwerpen.”
Zelfs in de trein was de Bijbel voor jullie nooit ver weg.
„In de trein heb ik geregeld in de Bijbel gelezen. Dat deden wel meer kapers. Een tegenstelling tussen wat ik las en wat we aan het doen waren, heb ik toen nooit ervaren.”
Hoe is het mogelijk dat jullie dachten dat God aan jullie kant stond?
„Het Bijbelboek Prediker zegt dat er een tijd is van lachen en een tijd van huilen. Een tijd om te doden en een tijd om te genezen. Die tekst heb ik als rechtvaardiging voor mezelf gebruikt. Toen was het een tijd om te doden.”
Jullie hadden het recht dat te beslissen?
„Je beslist niet lichtvaardig over iemands leven. Na drie doden zijn we ook gestopt. Het had geen zin meer. Voor ons was toen duidelijk: al moorden we de hele trein uit, de Nederlandse regering geeft nooit toe.”
Verwachtte u zelf ook te zullen sterven in de trein?
„Dat hadden we wel ingecalculeerd. Zeker toen er drie doden waren gevallen, dachten we: Dit wordt een stormaanval door het leger. Maar die kwam niet.”
Heeft u zich geraakt gevoeld door de toestand van de passagiers?
„Ja. Anders ben je geen mens.”
Toch waren sommige kapers keihard.
„Ik kan niet voor Eli praten. Maar zelf trok ik me het lot van de passagiers erg aan. Ik heb ook meermalen goede gesprekken gevoerd met de passagiers in de trein, onder meer over het onrecht dat ons als volk werd aangedaan.”
Op de derde dag van de kaping, 4 december 1975, gebeurt er een ongeluk. Kaper Djerrit zit met zijn geweer te spelen, als per ongeluk afgaat. De kogel schiet tegen een kledinghaak. Splinters komen in het gezicht en oog van Paul terecht. Ook een passagier raakt gewond.
Noodgedwongen laat Paul zich met een bebloed gezicht afvoeren. „Ik wilde zelf blijven, desnoods daar sterven. Maar ze zeiden allemaal: Eruit. Jij hebt hulp nodig. Ik ben meegenomen door de politie en geopereerd. Toen ik wakker werd, zat ik al in een politiecel in Assen. Voor mij was het voorbij.”
Tien dagen later is het ook voor de overige zes kapers voorbij: ze geven zich over als ze horen dat de situatie op de Molukken niet verbetert, maar eerder verslechtert door hun actie.
Heeft u spijt?
„Daar sta ik niet bij stil.”
De gegijzelden wel, lijkt me.
„Ik betreur het dat er doden zijn gevallen. Maar spijt? Dat is iets voor mezelf, daar treed ik niet over naar buiten.”
Spoken de beelden nog door uw hoofd?
„De momenten dat je de doden op de rails ziet liggen, die waren vreselijk. Ze staan nog in mijn geheugen gegrift.”
U bent er zelf verantwoordelijk voor. U heeft ook uw geweer gebruikt.
Het is stil. Hij lacht ongemakkelijk. „Ik heb ervoor gezeten. Ik heb mijn straf gehad.”
Is dat zo?
„Anderen kunnen mijn zonden niet vergeven. Dat is iets tussen de Heer en mijzelf. Ik weet drommels goed wat ik gedaan heb. Maar ik moet daarmee met God en mezelf in het reine zien te komen, niet met anderen.”
In een van de vele telefoongesprekken achteraf benadrukt hij het nog een keer. „De echte straf is dat ik straks tegenover Hem kom te staan. Daarom heb ik ook tegen de rechter gezegd dat spijt iets voor mezelf is. En ook dat ik geen gratie wil.”
Hij zucht diep. „Dezelfde vrouw die me leerde dat de RMS een zaak van God is, zei ook tegen me: Iedereen mag ruzie met je hebben, als de Heer maar niet boos op je is. Ik ben doordrongen van de waarheid van die woorden.”
Levensloop Paul Saimima
Paul Saimima wordt op 5 mei 1950 geboren op Oost-Java als zoon van een Molukse KNIL-korporaal. Als baby komt hij naar Nederland, waar hij opgroeit in het vroegere kamp Westerbork. In 1970 vertrekt het gezin verplicht naar de Molukse wijk in Bovensmilde. Daar radicaliseert Paul. Met vrienden kaapt hij in 1975 een trein bij Wijster, waarbij ze drie mensen doden. Uiteindelijk geven ze zich over. Alle kapers krijgen veertien jaar cel. Nadat hij vrijkomt, blijft Saimima zich inzetten voor de Molukken, maar nu geweldloos. Hij richt onder meer een hulporganisatie op. Saimima woont nog altijd in de Molukse wijk van Bovensmilde.