Kerk & religie

Da Costa, voorman van het Reveil

Isaäc da Costa was een van de meest vooraanstaande figuren van het Reveil, een internationale opleving van het christelijk geloof in de negentiende eeuw. Hij werd vooral bekend door zijn Bijbellezingen, die het begin markeerden van het Reveil in Nederland.

tekst H. Boele beeld RD
27 April 2010 08:49Gewijzigd op 14 November 2020 10:26
Isaäc da Costa was een van de meest vooraanstaande figuren van het Reveil.
Isaäc da Costa was een van de meest vooraanstaande figuren van het Reveil.

Isaäc da Costa werd op 14 januari 1798 in Amsterdam geboren als zoon van Daniël da Costa en Rebecca Ricardo. Zijn vader was wijnkoper en een vooraanstaand man van de Portugees-Joodse gemeente. Als enig kind groeide Isaäc op in een milieu waar de Joodse tradities in acht werden genomen.Op achtjarige leeftijd ging Isaäc naar de Latijnse school en al snel kwam openbaar dat hij bijzonder getalenteerd was. In 1811 verliet hij deze school met een oratie over ”De twaalf werken van Hercules”.

In hetzelfde jaar werd Da Costa student aan het Athenaeum Illustre, waar hij onder invloed kwam van prof. D. J. van Lennep. Da Costa schreef later over hem: „Op zijn historische lessen ontving ik in nog tedere leeftijd, de eerste indrukken der historische waarheid van Mozes en het Oude Testament.”

In 1813 werd Da Costa een actief lid van een letterkundig college, het Portugees-Israëlitisch genootschap Concordia Crescimus. Dat jaar kwam hij in contact met Willem Bilderdijk, een kennismaking die voor zijn levensloop verstrekkende gevolgen zou hebben. Dit contact kwam tot stand via een leraar van Da Costa. Deze was trots op zijn leerling en liet Bilderdijk op een vergadering van een letterkundig genootschap diens gedicht ”Lof der dichtkunst” lezen. Bilderdijk was onder de indruk en wilde graag de voor hem nog onbekende dichter ontmoeten.

Da Costa was vijftien jaar toen hij kennismaakte met Bilderdijk. Deze relatie verdiepte zich toen Da Costa ter voorbereiding op zijn juridische studie een jaar privélessen ging volgen bij Bilderdijk. Deze gaf hem college in het Romeinse recht en verder in de Nederlandse taal- en letterkunde. De college-uren gingen nogal eens over in lange, vertrouwelijke gesprekken.

Toen Da Costa rechten ging studeren aan de Leidse universiteit, bleef hij ook een ”privatissimum” volgen bij Bilderdijk over de vaderlandse geschiedenis. Met een vijftal studenten –Capadose, Carbasius, de gebroeders Van Hogendorp en Bodel Nijenhuis– zat Da Costa aan de voeten van de meester op het Rapenburg.

Op twintigjarige leeftijd promoveerde Da Costa in de rechten en vestigde hij zich als advocaat in Amsterdam. Van deze maatschappelijke positie kwam niet zo veel terecht, want studeren vond hij boeiender. Drie jaar later promoveerde hij opnieuw, nu als doctor in de letteren.

Zijn vader was het niet zo eens met de gang van zaken. Toen Da Costa 23 jaar werd, kreeg hij de volgende ‘lovende’ woorden te horen: „Zo zijt gij nu 23 jaren geworden en wat ben je? Ik heb altoos wel voorspeld dat er niets van je groeien zou.”

Tijdens zijn studiejaren kreeg Da Costa steeds meer moeite met het godsdienstige leven binnen de Portugees-Joodse gemeente. Vooral de „dode vormelijkheid” stootte hem op den duur tegen de borst. Samen met zijn vriend Capadose begon hij het Oude Testament te bestuderen.

Hoewel Bilderdijk nooit op een directe manier heeft geprobeerd zijn Joodse leerlingen tot het christendom te doen overgaan, heeft hij op indirecte wijze wel invloed op hen uitgeoefend. Da Costa schreef later: „Bilderdijk heeft nooit getracht proselieten van ons te maken, toch verzuimde hij nooit de gelegenheid om zijn leerlingen begerig te maken naar waarheid, naar hogere waarheid, naar de waarheid Gods.”

Na een innerlijke strijd kwam de ommekeer „als de lichtstraal in de donkerheid, als de aanbreking van een dageraad midden in de diepe nacht.” Da Costa kwam tot de belijdenis dat Jezus Christus, de Koning der Joden, ook zijn Heere en zijn God was. Voor zijn ouders verborg Da Costa het geheim van zijn bekering.

In 1821 huwde Da Costa met zijn nicht Hanna Belmonte – ook zij was recent christen geworden. Op 20 oktober 1822 liet Da Costa zich dopen in de Pieterskerk in Leiden, samen met zijn vrouw en zijn neef Capadose. Ds. L. Egeling leidde deze dienst. Elk jaar zou hij zijn doopdag in dankbare herinnering herdenken.

Na zijn bekering wilde Da Costa zich voor altijd in dienst stellen van zijn Heiland. Hij bracht dit onder woorden in het gedicht ”Voor U wil ik strijden, voor U wil ik lijden”.

Da Costa’s ”Bezwaren tegen de geest der eeuw”, uitgegeven in 1823, ontketende een storm van verontwaardiging. Hij uitte in dit boekje zijn grote bezorgdheid over kerk en vaderland en wilde met deze publicatie zijn tijdgenoten wakker schudden. In een tiental korte hoofdstukken bracht hij zijn „bezwaren” onder woorden.

In de pers werd Da Costa uitgemaakt voor een ellendeling en zijn werk werd een „theologisch en politiek keukenboekje” genoemd. Op straat werd hij niet meer gegroet. Er was moed voor nodig om op klaarlichte dag bij hem aan te bellen. Zijn huis stond onder bijzonder politietoezicht. Da Costa kwam in een maatschappelijk isolement terecht, dat vele jaren geduurd heeft. ”Da Costiaan” was vele jaren een scheldnaam.

In 1826 begon Da Costa met het houden van Bijbellezingen op zondagavond. In eerste instantie voor zijn huisgenoten, maar al snel werd de kring groter. Er werd een Bijbelgedeelte uitgelegd, er werd gebeden en gezongen. J. F. Schimsheimer, die samen met zijn blinde vrouw altijd aanwezig was, tekende thuis het gehoorde op. Aan hem zijn de ”Bijbellezingen van wijlen mr. Is. da Costa” te danken. M. E. Kluit, een kenner van het Reveil, ziet met deze zondagavonden –ook wel ”réunions” genoemd– het begin van het Nederlandse Reveil.

Van 1831 tot 1838 hield Da Costa de reeks ”Voorlezingen over vaderlandsche geschiedenis en taal”. Verschillende vooraanstaande mensen volgden met veel belangstelling deze colleges.

In die periode maakte Da Costa een ontwikkeling door: zijn strijdlustige karakter werd meer irenisch. Dat betekende ook dat hij wat afstand nam van de Bilderdijkse traditie van „lijdelijkheid.” Da Costa kreeg meer oog voor de realiteit van het leven.

Da Costa raakte op den duur betrokken op allerlei terreinen van het kerkelijke, maatschappelijke en politieke leven. Dat bleek bijvoorbeeld uit de oprichting van het Reveiltijdschrift ”Nederlandsche Stemmen over Godsdienst, Staat-, Geschied- en Letterkunde”, dat onder redactie stond van Da Costa, De Clercq, Van Hall en Koenen. Het motto van het tijdschrift was: ”Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken, zo geloven wij ook, daarom spreken wij.”

Da Costa kreeg ook een aandeel in het praktische werk van het Reveil. Zo nam hij actief deel aan het maatschappelijk werk van de groep ”Christelijke vrienden”. Vooral het bevorderen van de Evangelieverkondiging onder Israël had Da Costa’s aandacht, en in 1851 richtte hij de Amsterdamse kiesvereniging Nederland en Oranje op.

Da Costa werd de centrale figuur van het Nederlandse Reveil. Maar ook buiten deze kring werd hij bekend. In 1839 werd Da Costa benoemd tot lid van het Koninklijk-Nederlandsch Instituut van Wetenschappen, Letteren en Schoone Kunsten, waar hij in 1840 zijn gedicht ”Vijf en twintig jaren” voordroeg.

In november 1859 werd Da Costa ziek en op 1 mei 1860 overleed hij, „bij de uitgang van de Joodse sabbat en de ingang van de dag des Heeren.” Op 3 mei vond de begrafenis plaats in de Nieuwe Kerk te Amsterdam. Allerlei grootheden voerden het woord, onder wie de burgemeester van de hoofdstad. Het was Da Costa „die de Heer heeft gediend; een krachtig man, groot voor ons vaderland, voor ons geëerbiedigd Stamhuis, voor de stad onzer woning.”

De eertijds verguisde inwoner werd begraven als een eervol burger.

Dit is het eerste deel in een serie over Isaäc da Costa, die 150 jaar geleden overleed. Morgen deel 2.


”Bezwaren tegen de geest der eeuw”

Het boek ”Bezwaren tegen de geest der eeuw” van Isaäc da Costa verscheen voor het laatst in 1974. Het werd toen in „hedendaags Nederlands overgezet” door drs. K. Exalto. Da Costa’s ”Bezwaren” behoort volgens hem tot het soort geschriften dat „lang na de dood van de schrijver van betekenis blijft. Er was in hem een profetische geest, waardoor hij beter dan vele anderen zijn tijd doorzag, en opmerkte welke gevaren kerk en volk in die dagen bedreigden.”

Exalto geeft toe dat Da Costa op bepaalde punten eenzijdig is geweest, maar „men spreke echter niet te gauw van eenzijdigheden; ook wij kunnen lijden aan dezelfde verblinding waaraan Da Costa’s tijdgenoten, die zich fel tegen hem keerden, geleden hebben.”

Inderdaad, er zijn verschillende bezwaren tegen de ”Bezwaren” in te brengen – zelfs vrienden van Da Costa opperden kritiek. Allard Pierson zegt dat de verschijning van de ”Bezwaren tegen de geest der eeuw” kwam als een donderslag bij heldere hemel. „Men was genoeglijk bijeen in de knollentuin van zijn staatkundige en godsdienstige gevoelens, waarin Da Costa binnenkwam als een ruwe feestverstoorder.”

Als een klokkenluider laakte Da Costa vooral de hoogmoed van het Nederlandse volk. Hij wilde het standpunt bestrijden dat de negentiende eeuw alle voorgaande eeuwen overtrof.

In tien hoofdstukken stelt Da Costa de geest van het heersende rationalisme aan de kaak. Hij maakt dat duidelijk aan de hand van de volgende punten: de godsdienst, de zedelijkheid, de verdraagzaamheid, de schone kunsten, de wetenschappen, de constitutie, de geboorte, de publieke opinie, het onderwijs en de vrijheid en verlichting.

Het laatste hoofdstuk kent een verrassende wending. Da Costa besluit met te stellen dat het licht de chaos zal overleven: „Uit de duisternis zal het licht wederom tevoorschijn komen. Het Woord des Heeren verzekert het ons. Wij weten het, dat hoe akeliger de uitzichten zijn, hoe hulpelozer de toestand der zaken naar de wegen van de kortzichtige mens, zo veel te zekerder, zo veel te nader de bijstand is van Hem, Die Zijn kerk door de poorten der hel niet zal laten overweldigen. Wij mogen in Christus op een naderend herstel van de afdwalingen en van de gruwelen die wij betreuren, hopen. Te midden van een algemene overstroming over de aarde verheft zich een eiland uit de baren, waarop godsdienst en waarheid opnieuw gevestigd zullen worden.”

De laatste woorden zijn: „Wij allen, laten wij christenen zijn. Bidden wij daartoe om geloof, om liefde, om nederigheid, om zelfverloochening, om heiliging, om ijver, om moed, om standvastigheid, om vertrouwen, om de Heilige Geest.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer