Binnenland

Bijeenbrengen wat bijeen hoort

Op doordeweekse dagen is hij als topwetenschapper bij het hartcentrum van het Erasmus MC in Rotterdam rusteloos op zoek naar harde feiten, op zondag zet hij zich onder het gehoor van eenvoudige preken, voorgelezen door ouderlingen van de kerk waartoe hij behoort, de gereformeerde gemeente in Nederland te Alblasserdam.

tekst Ben Tramper
23 April 2010 11:37Gewijzigd op 14 November 2020 10:24
Boersma. beeld Sjaak Verboom
Boersma. beeld Sjaak Verboom

Staat de ene wereld niet haaks op de andere? Prof. dr. ir. Eric Boersma (43): „Ik heb ontdekt dat een wetenschapper niet anders met de werkelijkheid omgaat dan een apostel of evangelist. Zowel de een als de ander baseert zich op wat hij heeft waargenomen.”Hij maakt als hoogleraar klinische epidemiologie lange dagen bij het Thoraxcentrum van het Erasmus MC in Rotterdam, een internationaal toonaangevend instituut dat onderzoek doet naar hart- en vaatziekten. ’s Avonds werkt hij thuis, in de nabijheid van vrouw en kinderen, of gaat hij op pad voor de partij die hem na aan het hart ligt, de SGP. Sinds vier jaar is prof. Boersma lid van de gemeenteraad in Alblasserdam.

U weet als geen ander dat werkdruk slecht is voor het hart. Hoe hoog is uw stressfactor?

Hij lacht. „Ik sta er zelden bij stil. Soms lig ik ’s nachts wel eens na te denken over een probleem waarop ik in mijn werk ben gestuit. Ja, het slapen zou misschien wel beter kunnen, denk ik. Maar dat betekent nog niet dat ik gebukt ga onder een grote werklast.”

Bent u iemand die snel leeuwen en beren ziet?

„Nee. Ik ben wel een type dat graag risico’s uitsluit en dat, bij het zien van mijn werkplanning voor de komende jaren, het liefst alles op één dag klaar zou hebben om de rest van de tijd rustig te kunnen uitzingen. Natuurlijk, dat laatste is gechargeerd, maar het geeft wel aan dat ik mijn werk niet helemaal zonder prestatiedruk verricht.”

U zou er meer vreugde aan kunnen beleven dan u nu doet?

„Nou nee, dat denk ik niet. Ik ga elke dag met plezier naar mijn werk. Er is niemand van de collega’s die mij de vraag stelt: „Hé joh, Boersma, waar ben je mee bezig? Gaat het wel goed met je?” Want het gaat goed. Dat is iets waarvoor ik dankbaar ben.

Met alle cardiologen heb ik een uitstekend contact. Dat check ik regelmatig. Het is voor mij belangrijk te weten hoe collega’s over mij denken. Hoe hoger in de hiërarchie, hoe meer het risico van naijver op de loer ligt. Daar moet je met elkaar voor waken.”

Hoe groot is de wedijver onder medici? En hoe moeilijk is het om in een ambitieuze omgeving dicht bij jezelf te blijven?

„De ene arts is uit heel ander hout gesneden dan de andere. De een doet zijn werk op een niet al te hoog ambitieniveau, de ander is dag en nacht in de weer om topprestaties te leveren. Die verscheidenheid is inherent aan de academische wereld.

Zelf wil ik niet uitsluitend met m’n werk bezig zijn. De zondag is sowieso een dag waarop ik het werk laat liggen. Zeker, dat maakt het soms moeilijk het tempo van anderen te kunnen bijhouden. Maar een tandje minder is ook goed. Ik hoef niet jaarlijks artikelen te publiceren in de New England Journal of Medicine om te weten dat ik relevant werk doe en dat mijn onderzoek nuttig is voor de samenleving.”

U bent sinds 2008 hoogleraar, begeleidt diverse promovendi en hebt honderden wetenschappelijke artikelen op uw naam staan. Hoe gevoelig bent u voor prestige?

„Ik zou liegen als ik zou zeggen dat het mij niets interesseert. Ik kan ervan genieten een promotie mee te maken. Het gaat er plechtig aan toe: je bent gekleed in toga, je voert samen met collega-hoogleraren het woord – ik vind het altijd bijzonder leuk bij zo’n gelegenheid te zijn.”

U blijft er gewoon onder. Hoe krijgt u dat voor elkaar?

„Gevoelens van hoogmoed zijn mij natuurlijk niet vreemd. Maar ik probeer ervoor te waken om uit te stralen: Zie mij eens slim zijn… Ik ben me ervan bewust dat ik heel veel niet weet. Overigens, mijn vrouw en kinderen zouden het niet accepteren als ik naast mijn schoenen loop. En wat mij letterlijk aan de grond houdt, is een hernia die maakt dat ik moeite heb met lopen.”

Vindt u te midden van alle drukte nog wel tijd voor een goed boek?

„Ik probeer er ’s zondags aan toe te komen. Maar ik zeg eerlijk dat ik jaloers ben op mensen die elke week een boek uitlezen.”

Welke theoloog heeft uw denken beïnvloed?

„Ik zou niet één specifieke naam kunnen noemen, ik ben eerder gevormd door niet-theologen. Ik heb veel gehad aan het werk van prof. Arie van den Beukel. Een boek als ”De dingen hebben hun geheim” lees ik en herlees ik.”

In hoeverre hebt u zelf geworsteld met een thema als de verhouding tussen geloof en wetenschap?

„Ik stelde mezelf er steeds nadrukkelijker vragen over toen ik al geruime tijd bij het Thoraxcentrum werkte. Ze kwamen niet zozeer door mijn dagelijkse werkzaamheden op me af, maar wel vanwege de spanning die ik meer en meer ervoer tussen m’n werkwijze op doordeweekse dagen en de manier waarop ik ’s zondags naar het Woord van God en de preken in de kerk luisterde. Wetenschappers worden geacht uiterst kritisch te zijn: is het wel zo wat iemand beweert? Maar mag je zo’n houding ook innemen tegenover het Evangelie?”

Spannende vraag…

„Al is het niet zo dat ik ging twijfelen aan het verhaal van Jona in de walvis. De historiciteit daarvan stond voor mij buiten kijf.”

Als wetenschapper kunt u het toch niet voor mogelijk houden dat iemand drie dagen in een vis kan leven?

Met een lach: „Waarom niet? Ons kennen kan heel wel tekortschieten om er een verklaring voor te vinden.”

Maar nu de vraag hoe u de wereld van de wetenschap, waarin alles kritisch wordt bevraagd, en die van het geloof bij elkaar brengt.

„Naar mijn vaste overtuiging gaat zowel de wetenschapper als de gelovige uit van feiten. Wetenschappers nemen waar, analyseren hun waarnemingen, stellen er kritische vragen bij en brengen uiteindelijk hun bevindingen op formule. Dat is precies wat de apostelen hebben gedaan. Johannes zegt dat hij slechts verkondigt wat hij heeft gezien, gehoord en getast van het Woord des Levens, de Heere Jezus Christus.”

Is er niet een groot verschil? Wetenschappelijke gegevens zijn voor iedereen toegankelijk, maar vandaag de dag kunnen we niet zien wat de discipelen hebben gezien.

„In theorie heeft u gelijk. Maar de praktijk leert dat ook in de wetenschap lang niet alle studies vatbaar zijn voor herhaling. Sommige experimenten zijn zo omvangrijk en zo duur, dat ze maar één keer kunnen worden uitgevoerd.

Hoe kritisch de ene wetenschapper het werk van de andere ook benadert, in veel gevallen blijkt het onmogelijk voor 100 procent een vinger achter alle verzamelde gegevens te krijgen. Dat betekent dat het ook in de wetenschappelijke wereld aankomt op vertrouwen.”

Zet u daarmee niet veel kennis op losse schroeven?

„Nee, ik ben daarover niet pessimistisch gestemd. Onlangs had ik er een gesprek over met een studiegenoot die ik na jaren tegenkwam op het vliegveld in Washington. Hij was bij een wiskundig congres geweest, ik bij een cardiologisch congres. Op de terugreis spraken we onder andere over de betrouwbaarheid van de wetenschap en de mogelijkheden als christen daarin werkzaam te zijn. Wij waren daarover minder somber dan een oudere christenwetenschapper die ook op terugreis naar Nederland was.

Ik zie bij mijzelf en bij collega’s een enorme gedrevenheid om feiten boven water te halen. Waarom overlijdt de ene patiënt wel en de andere met exact dezelfde ziekte niet? Ligt dat aan de behandeling? Aan genetische factoren? Als wetenschapper wil ik alles uit de kast halen om een verklaring te vinden, zodat we in de toekomst andere patiënten beter van dienst kunnen zijn.

Tegelijk besef ik overigens heel goed dat iemand door God uit het leven wordt weggenomen. En ja, dan kan Ericje Boersma wel op zoek gaan naar de oorzaak, maar het feit blijft overeind staan dat voor die patiënt de tijd was aangebroken om voor Gods rechterstoel te verschijnen.”

Ericje?

„Ja, omdat ik tijdens zo’n onderzoek bedenk dat ik natuurlijk maar een klein mannetje ben.”

U geeft aan dat het apostolisch getuigenis over de Heere Jezus is gebaseerd op waarnemingen. Hoe reageert u als uw collega’s zeggen dat die misschien wel onbetrouwbaar zijn?

„De verslagen van de Bijbel zijn voor mij meer dan voldoende om te zeggen: ze zijn historisch betrouwbaar. Zowel de discipelen als de Farizeeën en Schriftgeleerden hebben vastgesteld dat Jezus van Nazareth heeft geleefd en is gekruisigd en begraven.

Wie dat aanvaardt, komt voor de vraag te staan: Is Hij de Zaligmaker en, nog dichterbij, is Hij mijn Zaligmaker? Mag ik dat geloven? Dat is een vraag die niet redenerend valt te beantwoorden. Dan komt het aan op het ware geloof en de persoonlijke doorleving van de heilsfeiten.”

U bent niet alleen op wetenschappelijk, maar ook op politiek terrein actief. Hoe riskant is het om als bevindelijk gereformeerde te opereren in een seculiere omgeving?

„Ik zie weinig risico’s, mits we in ons hart ervan overtuigd zijn dat we onze voeten hebben vastgezet op het krachtigste fundament dat je je maar kunt voorstellen, het Woord van God. Ik zeg wel eens: wij hebben de beste boodschap voor de gehele wereld.

Ik bepleit geen activisme, maar ik juich het wel toe als een reformatorische school als de Guido de Brès in Rotterdam bij het vieren van een jubileum zich met concrete projecten richt op de buurt waarin zij staat. We zijn immers niet op de wereld om alleen maar voor onszelf te zorgen.”

Sommige kerkelijke leiders laten zich nogal somber uit over de vraag of de gereformeerde gezindte staat op het fundament dat zij zegt te hebben.

„Dat weet ik.”

Deelt u hun visie?

Peinzend: „Dat vind ik een moeilijke vraag. Ik wil eraan vasthouden dat in ons leven anno 2010 een wonder moet gebeuren: dat van de wedergeboorte. Dat is nu nodig, dat was vroeger nodig. Maar we mogen het werk van de Heilige Geest niet tekortdoen en zeggen dat Hij niet meer werkt of slechts heel spaarzamelijk. Zo somber zou ik het in elk geval niet durven zeggen.”

Hoe gaat u om met de kerkelijke verbrokkeling?

„Die stemt mij droevig. Niet-kerkelijke mensen begrijpen ons op dit punt ook niet. Ze kunnen niet tot in de finesses verklaren waarom wij zo verdeeld zijn, maar ze zien wel dat we erg naar binnen gericht zijn en dat we nogal druk zijn met onszelf.

Tot mijn zeventiende heb ik met mijn ouders min of meer een rondreis over de kerkelijke kaart van Nederland gemaakt. Ik heb de theologische verschillen redelijk goed in beeld. Diep in mijn hart zeg ik: er is geen noodzaak tot zo veel versnippering; er is meer dat bindt dan wat scheidt.

Lang heb ik gehoopt dat de generatie van mijn leeftijd openingen zou vinden naar meer eenheid op het kerkelijk erf. Helaas blijkt die hoop tot nu toe vergeefs te zijn geweest.”

U maakt zelf van die generatie deel uit. Ziet u voor zichzelf een rol weggelegd?

„Niet op kerkelijk terrein. Ik hoop er in de politiek een steentje aan bij te dragen. Want dat vind ik een van de mooiste kanten van de SGP: de partij brengt op een bepaalde manier bijeen wat bijeen hoort.”


Levensloop Eric Boersma

Prof. dr. ir. Eric Boersma (Den Haag, 1966) is als hoogleraar klinische epidemiologie verbonden aan het Erasmus MC in Rotterdam. Na het voortgezet onderwijs, dat hij volgde aan de reformatorische scholengemeenschap Guido de Brès in Rotterdam, studeerde hij wiskunde aan de Technische Universiteit in Delft. In 1998 promoveerde hij op een onderzoek naar methodes op basis waarvan cardiologen beslissingen kunnen nemen bij de behandeling van patiënten. Boersma is namens de SGP raadslid in de gemeente Alblasserdam. Hij is gehuwd en heeft vier kinderen in de leeftijd van 11 tot 16 jaar.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer