Afschaffen basisbeurs funest voor toegankelijkheid onderwijs
Er gaan steeds meer stemmen op om de basisbeurs te vervangen door een sociaal leenstelsel. Volgens Paul Schenderling is dat funest voor de toegankelijkheid van het onderwijs, voor activiteiten van studenten naast hun studie en voor de solidariteit tussen generaties.
Studenten zetten zich schrap nu de basisbeurs doelwit is geworden van bezuinigingsvoorstellen. Op allerlei plaatsen in het land worden protestacties gehouden of voorbereid. Terecht, want steeds meer politici –onder andere van D66, VVD en PvdA– pleiten in het spoor van de ambtelijke heroverwegingsgroepen voor het afschaffen van de basisbeurs en invoering van een sociaal leenstelsel.Toen het CDA zich in zijn conceptverkiezingsprogramma uitsprak vóór het handhaven van de basisbeurs en tégen een sociaal leenstelsel, klonken er meteen kritische geluiden. „Het CDA kiest voor een slecht systeem”, betoogt bijvoorbeeld de JOVD, de jongerenorganisatie van de VVD. De JOVD wil net als de bovengenoemde partijen onderwijsgeld vrijmaken door de basisbeurs geheel af te schaffen. Echter, de basisbeurs is een essentieel onderdeel van ons onderwijsstelsel en de invoering van een sociaal leenstelsel heeft grote nadelige consequenties.
De belangrijkste nadelige consequentie is dat een sociaal leenstelsel de toegankelijkheid van het onderwijs bedreigt doordat een deel van de potentiële studenten een extra opleiding niet langer de moeite waard zal vinden als zij zullen moeten opdraaien voor een steeds groter deel van de (schulden)lasten. Afschaffing van de basisbeurs vergroot de schuldenlast van studenten namelijk met ongeveer 25.000 euro.
Vooral jongeren uit eenvoudiger sociaaleconomische milieus die vaak minder door het thuisfront worden aangemoedigd om door te leren, zijn kwetsbaar voor deze leenaversie. Dit is een slechte zaak, omdat juist deze jongeren de kans zouden moeten krijgen om hogerop te komen.
Het ergste is nog: de afschaffing van de basisbeurs bedreigt niet alleen de toegankelijkheid van het universitaire onderwijs (zoals veel mensen denken), maar óók de toegankelijkheid van het hbo en het mbo. Ook hbo- en mbo-studenten van 18 jaar en ouder ontvangen immers een beurs.
Wederkerigheid
Ten tweede gaat een sociaal leenstelsel ten koste van activiteiten van studenten buiten het curriculum, terwijl de sociale, maatschappelijke en bestuurlijke ervaring van deze activiteiten van groot belang is voor werkgevers en de studenten zelf. Zonder beurs zullen studenten minder snel op kamers gaan en hun studie zo snel mogelijk willen afraffelen, zonder er iets nuttigs naast te doen.
Ten derde is een sociaal leenstelsel in zijn bredere context helemaal niet sociaal te noemen. De solidariteit tussen generaties is gefundeerd op het principe dat jongere generaties bijdragen aan de sociale voorzieningen van oudere generaties en dat oudere generaties jongeren daarvoor toerusten door hun opleiding te bekostigen. Een sociaal leenstelsel verbreekt deze wederkerigheid en zegt tegen jongeren: „Jullie mogen straks steeds meer gaan bijdragen aan voorzieningen voor ouderen en je mag bovendien je opleiding zelf betalen.”
Kortom, investeringen in het onderwijs betalen met de afschaffing van de basisbeurs is onverantwoord: een paar stappen vooruit, maar evenveel stappen terug.
Verantwoord investeren
Dit betekent overigens niet dat er geen manieren zijn om het onderwijs doelmatiger in te richten. Zo zouden studenten die meer dan één jaar uitlopen met hun studie meer collegegeld kunnen betalen. Daardoor kan er meer ruimte komen voor specialisatie en differentiatie in het hoger onderwijs. Het extra geld dat hiermee vrijkomt, kan opnieuw in het onderwijs gestoken worden.
Alleen als we op een verantwoorde manier investeren in het onderwijs kunnen we jonge Nederlanders optimaal klaarstomen voor de toekomst. Laten we daar dan ook voor kiezen.
De auteur is lid van de CDA-programmacommissie.