Liedcensuur
In zijn ”Geschiedenis van het kerkgezang by de Hervormden in Nederland” (1863) beschrijft dr. R. Bennink Janssonius hoe de nationale synode van Dordrecht vanaf 10 mei 1619 handelt over de kerkorde die tijdens de nationale synode van ’s-Gravenhage (1586) was opgesteld. Donderdag 13 mei is artikel 62 aan de orde: over het zingen.
Volgens Bennink Janssonius is men het er als vergadering helemaal over eens: wat 33 jaar geleden in Den Haag is gezegd, is prima geschikt om ook in het vervolg in de kerk te hanteren: „In de kerken zullen alleen gezongen worden de 150 psalmen Davids, de tien geboden, het gebed des Heeren, de artikelen des geloofs, de lofzangen van Maria, Zacharia, Simeon. Het gezang: o God die onze Vader bist, enz. wordt in de vrijheid der kerken gelaten, dat ze ’t zelve gebruiken of niet, zoo als zy ’t goedvinden. De rest van de gezangen zal men uit de kerken weeren en zoo er eenige alreede in de kerken zijn ingevoerd, zullen die op de gevoegelijkste wijze nagelaten worden.” Het wordt –iets aangepast– artikel 69 van de Dordtse Kerkorde (DKO).Tevreden kan synodevoorzitter ds. Johannes Bogerman even later terug naar Leeuwarden. Als de predikant echter in september in de Staten van Friesland verslag doet en op de Friese synode probeert de DKO aangenomen te krijgen, stuit hij op verzet. Wat in Dordrecht eenvoudig leek, blijkt in de praktijk iets lastiger te liggen. Wat betreft het zingen: in Friesland hebben de Staten in 1586 een versie van Datheens psalmen laten uitgeven waaraan ook „eenige Liederen Lutheri en andere” zijn toegevoegd. Het gaat daarbij niet alleen om het Gebed des Heeren en de tweede berijming van de geloofsbelijdenis, die bij Luther vandaan komen, maar om nog enkele Duitse gezangen voor de feestdagen. De Friese gelovigen laten zich deze liederen door geen Bogerman afpakken. Aldus hervormd predikant en dichter Bennink Janssonius.
De brug naar 2010 is snel geslagen. Binnen de Rooms-Katholieke Kerk woedt een heuse strijd om het lied. Liederen die al decennialang gezongen worden, krijgen van twee door de bisschop van Den Bosch en van Utrecht aangestelde censors het keurmerk ”ketters”. Ze mogen in de wekelijkse misboekjes niet meer worden afgedrukt. In hoeverre de zuiveringsactie een regelrechte hetze tegen ex-priester Huub Oosterhuis is, wordt niet helemaal duidelijk. Feit is wel dat vooral zíjn liederen het slachtoffer zijn geworden van de censuur. Liederen als ”De steppe zal bloeien” en ”Licht dat ons aanstoot in de morgen”, zeer geliefd bij rooms-katholieken én protestanten, blijken niet door de beugel te kunnen.
Bisschop De Korte (Groningen-Leeuwarden) stelde vervolgens dat parochies zich van de censuur niets aan moeten trekken. Wat hem een ”dolkstootbrief” opleverde van aartsbisschop Eijk (Utrecht). De Korte mag zich niet publiekelijk uitlaten over het beleid van collega’s.
Op het grondvlak lijkt men niet onder de indruk van Eijk. Tijdens een studiedag over liturgie zaterdag in Den Bosch waren mensen die wekelijks de liturgie verzorgen blijkens het verslag in Trouw duidelijk: we laten ons geliefde liederen niet afpakken. In dezelfde krant benadrukt liedcensor Mennen nog eens dat Oosterhuis een ketter is, en dat hij het zou „kunnen appreciëren als de kerk zegt: helemaal geen Oosterhuis meer. Zo ging men in de tijd van de kerkvaders ook met ketters om.” Geharnaste taal.
De link naar reformatorisch Nederland is niet moeilijk. Ook waar binnen de eredienst alleen psalmen en enige gezangen klinken, is het lied menigmaal onderwerp van gesprek en wordt ‘censuur’ toegepast: voor het jeugdwerk, het kerkkoor, de kinderoppas. Dat is goed. Er zijn nogal wat liederen –niet alleen van Oosterhuis– die theologisch haaks staan op de leer van de kerk. Daar mag je als kerk(enraad) duidelijk over zijn.
De kwesties-Bogerman en -Oosterhuis laten echter zien dat het lied licht ontvlambaar materiaal is en dat liedtradities diep verankerd liggen in de volksziel. Dat vraagt om wijs, voorzichtig en tactvol optreden.
Reageren aan scribent? beeldenstorm@refdag.nl