Acceptatie van acceptatieplicht
Bijzondere scholen kunnen hun borst natmaken. De acceptatieplicht komt eraan. De Tweede Kamer steunt zeer waarschijnlijk een initiatiefwetsvoorstel om scholen ertoe te verplichten leerlingen en ouders die de grondslag respecteren, op te nemen. Orthodoxe scholen kunnen vooralsnog baat hebben bij een uitzonderingsbepaling, maar of die er komt, staat allerminst vast.

Het openbaar onderwijs is vanouds verplicht alle leerlingen die zich aanmelden, toe te laten. Het bijzonder onderwijs heeft het recht om leerlingen te weigeren als zij (of hun ouders) de grondslag van de school niet onderschrijven of respecteren. Samen met de benoemingsvrijheid van schoolbesturen vormt de vrijheid in het toelatingsbeleid een van de kernen van de onderwijsvrijheid die ons land sinds 1918 heeft.Het toelatingsbeleid is hét middel om de sfeer en het klimaat op scholen zo veel mogelijk te laten aansluiten op de opvoedingssituatie thuis. Onderschrijving van de grondslag vormt daarvoor de beste garantie, maar omdat er altijd een rand is van mensen die niet precies bij de school passen, grijpen scholen regelmatig naar het middel om van leerlingen (en hun ouders) respectering van de grondslag te vragen. De betrokkenen houden zich dan aan de regels van de school, maar staan persoonlijk niet achter alle keuzes van de onderwijsinstelling.
Bij de linkse partijen in de Tweede Kamer vatte enkele jaren geleden de gedachte post dat bijzondere basisscholen, scholen voor voortgezet onderwijs en mbo-colleges het toelatingsbeleid misbruiken om achterstandsleerlingen en kinderen van allochtone afkomst te weren. Daardoor zouden bijzondere scholen gemiddeld minder buitenlandse kinderen opnemen dan de openbare.
Om aan het vermeende onrecht een eind te maken, diende PvdA-Kamerlid Hamer (nu fractievoorzitter) in 2005 samen met vertegenwoordigers van SP, GroenLinks en D66 een initiatiefwet in die regelt dat scholen alle leerlingen die zich aanmelden en (met hun ouders) bereid zijn de grondslag van de school te respecteren, moeten toelaten.
De toenmalige minister van Onderwijs, Van der Hoeven (die nu de scepter zwaait op Economische Zaken), toonde zich destijds een fel tegenstander van de wet. Volgens haar accepteren de meeste bijzondere scholen bijna iedere leerling en zitten er bijna evenveel gekleurde kinderen op protestantse en rooms-katholieke scholen als op openbare scholen. De minister van CDA-huize sprak van „schieten met een kanon op een mug.”
Het CDA heeft nog steeds grote bezwaren tegen het initiatief. Volgens CDA-Kamerlid Van Dijk rammelt het aan alle kanten: „De initiatiefnemers poneren stellingen over het vermeende geringe percentage allochtonen in het bijzonder onderwijs die ze helemaal niet onderbouwen. Ze zijn ook niet te onderbouwen, zo blijkt uit onderzoeken.” Het kernbezwaar van het CDA ligt in de strijdigheid van de wet met de vrijheid van onderwijs: „Dit betekent een inperking van de vrijheid van scholen.”
De instellingen die door het initiatief het meest in de problemen komen, zijn de orthodoxe scholen. Zij voeren meestal een consequent en consistent toelatingsbeleid dat als inzet heeft dat ouders en hun leerlingen de grondslag van de school onderschrijven. Als zij straks worden gedwongen om onbeperkt ouders en leerlingen toe te laten die de grondslag respecteren, kan er een heel ander klimaat op school ontstaan. Via de verplichte medezeggenschap is het vervolgens niet ondenkbaar dat het karakter en op den duur mogelijk ook de grondslag van de school ter discussie gesteld worden.
De indieners van de initiatiefwet hadden daarvoor een oplossing gevonden door een uitzonderingsbepaling op te nemen. Die hield in dat scholen die in de afgelopen tien jaar een consequent en consistent toelatingsbeleid voerden, wel de eis van onderschrijving mogen blijven stellen. Ze zouden daarvoor elke vijf jaar een vrijstelling kunnen krijgen van de minister van Onderwijs.
Tijdens de formatie van het kabinet-Balkenende III, in de winter van 2006/2007, hebben CDA en ChristenUnie bij de PvdA bedongen dat Hamer haar initiatief in de ijskast zou zetten. De christelijk fracties vonden (en vinden) een dergelijke regel overbodig. SP, GroenLinks en D66 reageerden teleurgesteld, maar ze moesten zich erbij neerleggen.
Nadat het kabinet eind februari viel, zagen de linkse partijen hun kans schoon om de behandeling van het initiatief voort te zetten. PvdA-Kamerlid Kraneveldt is nu de voortrekker. Vorige week donderdag konden de fracties in de Tweede Kamer hun mening over de wet schriftelijk inleveren bij de indieners. Die streven ernaar om de wet nog voor de verkiezingen van 9 juni door de Kamer te loodsen. Dan kan een volgende kabinetsformatie in ieder geval geen roet in het eten gooien, zo is de gedachte.
Of de wet het haalt of niet, hangt af van de VVD-fractie. Maar het liberale Kamerlid Dezentjé Hamming weet nog niet wat ze moet doen. Ze deelt de gedachte van de initiatiefnemers om leerlingen die (evenals hun ouders) de grondslag respecteren, het recht te geven om op de school toegelaten te worden. „We bekijken het vanuit de keuzevrijheid en dan zie ik geen belemmeringen.” Grondwettelijke bezwaren ziet het VVD-Kamerlid niet.
Maar daarmee is niet gezegd dat de VVD het initiatiefwetsvoorstel ondersteunt. Integendeel zelfs: „Zoals het er nu ligt, ben ik tegen. De gedachte erachter is dat verplichte spreiding van leerlingen met een achterstand of een allochtone afkomst goed zou zijn. Die visie deel ik volstrekt niet. Het gaat de VVD niet om afkomst of iets dergelijks, maar om kwaliteit. Ik heb een zeer kritische inbreng geleverd. Als die gedachten over segregatie er niet uitgaan, zal de VVD de wet niet steunen.”
Maar zo ver wil initiatiefneemster PvdA-Kamerlid Kraneveldt het niet laten komen. Ze zegt bereid te zijn om de meeste VVD-wensen in te willigen: „Wij zijn in overleg en ik heb goede hoop dat we er uitkomen.”
De voorlopige conclusie moet zijn dat de acceptatieplicht er hoe dan ook aankomt. Wat gaat dat betekenen voor orthodoxe scholen? In de eerste versie van de initiatiefwet stond een uitzonderingsbepaling voor onderwijsinstellingen –in de praktijk vooral reformatorische, gereformeerde, evangelische en joodse– die tien jaar lang een consequent en consistent toelatingsbeleid voerden. Zij kunnen van de minister van Onderwijs elke vijf jaar een vrijstelling krijgen om aan hun strikte toelatingsbeleid vast te houden.
In de laatste versie van het initiatiefwetsontwerp staat dat bijzondere scholen wel onderschrijving kunnen vragen als ze hun toelatingsbeleid vooraf bekend maken en als dat nodig is voor de verwezenlijking van hun grondslag. Ouders die het niet met een eventuele afwijzing door de school eens zijn, kunnen in beroep gaan bij in te stellen Commissie beoordeling toelating leerlingen. Dat lijkt een minder solide uitzonderingsbepaling.
Maar of er een meerderheid in de Kamer is voor de gewijzigde uitzonderingsbepaling is nog maar de vraag. De VVD twijfelt: „Zo’n bepaling heeft voor- en nadelen. Soms vraag ik me af of het wel nodig is. In de praktijk komt het nauwelijks voor dat leerlingen op orthodoxe scholen worden geweigerd omdat die leerlingen helemaal niet naar zo’n school willen. Maar anderzijds kan het voor deze orthodoxe scholen verstandig zijn”, aldus Dezentjé Hamming.
Maar als de uitzonderingsbepaling voor orthodoxe scholen er wél komt, is de kou voor die scholen nog niet helemaal uit de lucht. Want de meeste orthodoxe scholen laten namelijk beperkt ook leerlingen toe die zich niet rekenen tot de achterban, maar wel de grondslag respecteren. Zo zitten er op verschillende reformatorische scholen leerlingen met een evangelische achtergrond. Zij en hun ouders kunnen de grondslag van de school niet onderschrijven omdat zij het inhoudelijk oneens zijn met bepaalde uitspraken in de drie belijdenisgeschriften.
Als de voorgestelde uitzonderingsbepaling zonder meer wordt ingevoerd, zou deze voor de orthodox-christelijke scholen een averechtse uitwerking hebben vanuit het oogpunt van de indieners van het initiatiefwetsvoorstel. De orthodoxe scholen zouden als reactie alleen die leerlingen toelaten die de grondslag onderschrijven. En dan zou er helemaal geen mogelijkheid meer zijn om mensen toe te laten die de grondslag respecteren.
Ook daar hebben de linkse fracties wat op gevonden. PvdA-Kamerlid Kraneveldt verklaart mede namens er „menselijk” moet kijken naar scholen die een beroep doen op de uitzonderingsbepaling. „We gaan geen acceptatieplichtpolitie invoeren. Scholen die in principe alleen onderschrijving vragen maar in de praktijk voor enkele situaties genoegen nemen met respectering van de grondslag, moeten daarvoor de ruimte houden.”
Maar de VVD heeft in zo’n extra bescherming voor het orthodox onderwijs in ieder geval weinig trek.
CDA-Kamerlid Van Dijk vraagt zich af welk probleem de initiatiefnemers eigenlijk willen oplossen: „Op de meeste bijzondere scholen zijn alle leerlingen welkom en voor de orthodoxe scholen waar dat niet het geval is, komt een uitzonderingsbepaling.”
Het is overigens nog maar de vraag of de indieners erin slagen het initiatief voor de verkiezingen van 9 juni door de Tweede Kamer te loodsen. Sowieso moet de behandeling dan plaatshebben voor 21 mei, want dat is de dag waarop de Kamer met verkiezingsreces gaat.
CDA en VVD hebben geen behoefte aan haast; zij gaan voor zorgvuldigheid. Het CDA heeft een waslijst met vragen gesteld en ook de VVD is kritisch. Mogelijk komt er zelfs nog een tweede schriftelijke ronde. „Kwaliteit gaat voor tijd”, aldus Dezentjé.