„Buurtpastoraat begint op straat”
Het buurtpastoraat is vooral succesvol als het echt straatwerk is. „Ook dat is een geloofshouding.” Dat concludeert ds. J. M. T. van der Spek in een vrijdag gepresenteerde studie.
Studiedag in Amersfoort over kerkenwerk in wijkIn Amersfoort werd vandaag een studiedag gehouden met als thema ”Urban Mission: wat heeft dit kerk en theologie te zeggen?” De dag was georganiseerd naar aanleiding van het verschijnen van de studie ”De kramp voorbij. Theologische noties bij zending, presentie en kerk” van de hand van ds. Jannet van der Spek.
Zij is nu predikante van de protestantse gemeente Groningen-Zuid, maar was jarenlang werkzaam in het wijkpastoraat. Tussen 2002 en 2005 deed zij in opdracht van de toenmalige Theologische Universiteit Kampen, nu een van de vestigingen van de Protestantse Theologische Universiteit, onderzoek naar de geschiedenis en de theologie van het „straatwerk” van kerken.
Na een periode van meelopen in het pastoraat ging de studie dieper. „Ik heb mij verdiept in naoorlogse auteurs die over het buurtpastoraat hebben geschreven.”
Ds. Van der Spek constateerde verschillende verschuivingen, bijvoorbeeld in de gebruikte terminologie. „Na de oorlog was er sprake van volksbuurten of oude buurten. Later heetten die achterstandswijken. Ook het werk zelf werd verschillend omschreven. In Rotterdam hadden de gereformeerden het over evangelisatie, terwijl de hervormden van apostolaat spraken.”
Qua aanpak is een slingerbeweging te zien, constateert ds. Van der Spek. „Na de oorlog was er sprake van een grootschalige aanpak: club- en buurthuisactiviteiten, meerdere werkers met een predikant als hoofd. Toen was er veel geld voor het buurtpastoraat beschikbaar. Daarna werd het allemaal kleinschaliger.”
De visie op het buurtwerk veranderde eveneens. „Eerst dacht de kerk dat zij echt iets te brengen had in de wijk, bijvoorbeeld in de opvoeding van kinderen. Het ging toen om de verheffing des volks. Later ontdekten de werkers dat hun eigen geloof erg belangrijk was voor de uitstraling van het werk. In de periode daarna ging het meer om de emancipatie van het volk.”
Sinds de jaren 80 en 90 ligt het weer anders. „Pastores zijn vooral actief als ondersteuners in de strijd om het bestaan.”
Zo hebben buurtwerkers door de jaren heen steeds gezocht naar een balans tussen „Woord en daad, tussen verkondiging en barmhartigheid”, zegt ds. Van der Spek. „Het buurtpastoraat staat steeds weer voor diezelfde dilemma’s. Ik vind het grappig dat Youth for Christ bij haar werk in de wijk tegen precies dezelfde dingen aanloopt als buurtwerkers tientallen jaren geleden.”
Samenvattend omschrijft ds. Van der Spek de ontwikkeling als: „Eerst wilde de kerk Jezus in de buurt brengen. Daarna was de houding: Jezus komt ons in de buurt tegemoet en wij moeten mensen daarop wijzen. Nu is de aanpak te omschrijven als: Buurtwerkers staan samen met de inwoners voor God.”
De predikante wilde met haar studie vooral zicht krijgen op de theologische en ecclesiologische laag onder het buurtwerk. „Ik concludeer dat alleen al het feit dat je als kerk in de wijk zit, theologie is. De plaats waar je als kerk zit, is erg belangrijk en bepalend. Het buurtpastoraat moet zijn aanpak afstemmen op die omgeving. Zit je als kerk in een sterk vergrijsde wijk, richt je dan op die ouderen. Het hoeft niet altijd jong en hip te zijn. Let op de omgeving”, adviseert de onderzoekster.
Ondanks alle studies, rapporten en bezinning ziet ds. Van der Spek „een grote missionaire verlegenheid in de kerk, ook in de Protestantse Kerk.”
De kerk heeft wel degelijk een boodschap, stelt zij. „Maar ga niet van alles organiseren. Niet te doenerig. Het buurtwerk begint met het allereenvoudigste. Op straat. De ontmoeting en het gesprek zijn erg belangrijk, evenals een houding van ontvankelijkheid. Ook dat is een geloofshouding. Een inloophuis is al weer een stap verder. Daar komt ook een andere groep mensen naartoe. Het begint op straat.”