De redelijkheid van de atheïst betwist
Is het geloof in het bestaan van God onredelijk? Volgens prof. dr. mr. H. Philipse, universiteitshoogleraar in de filosofie te Utrecht, is het onwaarschijnlijk dat God bestaat. „Iemand die intellectueel integer is, kan niet anders dan het bestaan van God afwijzen.” Drs. G. A. van den Brink, godsdienstfilosoof en kandidaat in de Hersteld Hervormde Kerk, bestrijdt dat. „Christenen hoeven zich niet irrationeel te wanen. Ze kunnen hun diepste overtuiging met redelijke argumenten ondersteunen.”

Deze week verscheen Van den Brinks boek ”Er is geen God en Philipse is zijn profeet. De onredelijkheid van een atheïst” (uitg. Kok, Kampen). Het is een toespeling op de slogan van de islam: Er is geen God dan Allah, en Mohammed is zijn profeet. In het boek geeft Van den Brink een analyse van het atheïsme van prof. Philipse.Philipse geldt als Nederlands bekendste atheïst. Hij schuwt het debat niet en is in de media prominent aanwezig. Publiekstrekker was het ”Atheïstisch manifest” (1994), een program tegen „de onredelijkheid van de religie.” In 2004 verscheen nog een heruitgave met een voorwoord van politica Ayaan Hirsi Ali. Philipses audiocolleges bij Home Academy zijn een kassucces, zoals ”Ethiek en evolutie (2008) en ”Godsgeloof of atheïsme” (2009). Terwijl zijn wetenschappelijk werk zelden op godsdienst betrekking heeft en grotendeels in Engelstalige vaktijdschriften verschijnt, publiceerde hij onlangs nog een bundel populaire artikelen onder de titel ”Filosofische polemieken”.
De Utrechtse hoogleraar is gespecialiseerd in de kennistheorie en beschouwt de godsdienstkritiek als een stokpaardje. Hij toetst godsdienstige opvattingen op hun waarheid en rechtvaardiging op grond van de gedachte dat we alleen door de ervaring kennis kunnen krijgen van de werkelijkheid (empirisme). Volgens het empirisme zijn openbaringen geen betrouwbare kenbronnen omdat ze niet op waarheid te toetsen zijn en elkaar wat hun inhoud betreft tegenspreken. De Utrechtse hoogleraar heeft in het verleden gedebatteerd met theïstische filosofen (zij die het bestaan van God aannemen) zoals Richard Swinburne, Alvin Plantinga en Alister McGrath.
Van den Brink bestrijdt in zijn boek het atheïsme van Philipse vooral filosofisch. Hij waardeert Philipse als een serieus filosoof die zijn opvattingen duidelijk beargumenteert in onderscheid met populistische atheïsten, de ”new atheists”, zoals Hitchens en Dawkins. Zij ondernemen de laatste jaren een kruistocht tegen christenen, maar op een niveau dat Philipse vaak te mager vindt.
Van den Brink richt zijn pijlen allereerst op de kennis- en betekenisleer van Philipse. „Ik bekritiseer Philipses kennistheorie en betekenistheorie, en laat zien dat daarmee ook zijn atheïsme wankelt.” De schrijver wil met zijn boek laten zien dat de opvattingen van atheïsten niet zo vanzelfsprekend zijn. Tevens wenst hij medechristenen een hart onder de riem te steken. „Zij hoeven zich niet irrationeel te wanen. Ze kunnen hun diepste overtuiging met redelijke argumenten ondersteunen.”
Prof. Philipse noemt zich een buitenstaander van álle religies. Zijn vader was hervormd en zijn moeder remonstrants, maar verder kreeg hij een seculiere opvoeding. Hij noemt het bestaan van de veelheid van religies een „enorm probleem” voor hen die de waarheid van het christelijk geloof willen beargumenteren, zo zegt hij op zijn werkkamer in Utrecht. „Ik ben in India geweest, waar het hindoeïsme volgens sommige brahmanen wel 30 miljoen goden kent. Het hindoeïsme is wel bereid Jezus en de christelijke god in zijn pantheon op te nemen, maar omgekeerd verwerpt het christendom het hindoeïsme als onwaar.
We zien dus dat de religieuze openbaringen in de geschiedenis tegenstrijdig aan elkaar zijn. Welke openbaring moet je dan kiezen? Het monotheïsme is ook pas zo’n 1500 jaar vóór Christus ontstaan in Egypte. Wanneer je zegt dat alleen je eigen openbaring waar is en alle andere onwaar zijn, heb je toch in feite al toegegeven dat het ontvangen van openbaringen geen betrouwbare kenbron is.”
Van den Brink: „Als ik geloof in het bestaan van God is dat niet een vorm van uitdrukken, maar een uitspraak over de werkelijkheid. En dan is het zaak dat je deze overtuiging een plaats geeft in het geheel van je overtuigingen. De veelheid van religies doet niet aan de waarheid van Gods bestaan toe of af.”
Philipse: „Maar welke religie is dan de ware? Dat is toch een urgent probleem? Je kunt niet zeggen dat jouw openbaring gelijk heeft. Dat is dogmatisme. Ik heb respect voor Swinburne, die zegt dat je het bestaan van God moet beredeneren vanuit de empirische werkelijkheid. Ik bestrijd zijn conclusies, maar hij doet wel een serieuze poging om Gods bestaan empirisch te beargumenteren.”
Van den Brink: „Als je een overtuiging hebt, kun je die rechtvaardigen door de samenhang met andere overtuigingen te laten zien. Mijn bezwaar tegen uw standpunt is dat het empiricisme een vooringenomen positie is. Er is geen openheid voor andere wijzen van kennisverwerving dan die van de zintuiglijke waarneming. Daarom heb ik geschreven dat de kritiek op het empiricisme ook het atheïsme doet wankelen.”
Philipse: „Waarom zou je een bron van zintuiglijke waarneming opgeven en inruilen voor de kenbron van openbaring die zo veel problemen oplevert? De waarneming geeft samenhangende informatie over de werkelijkheid, maar openbaringen leveren alleen maar tegenstrijdige antwoorden op. En stel: als het christendom waar is, hoe komt het dan dat de Vadergod zich niet openbaart aan álle schepselen? Waarom zou een liefhebbende Vadergod zich verborgen houden voor zo veel van zijn kinderen?”
Van den Brink: „Maar is dat een reden om alle openbaring weg te zetten? Dat doet uzelf ook niet ten aanzien van alle wonderen. Ik vind dat je elke openbaring op haar eigen merites moet beoordelen. Ik zeg niet dat we het bestaan van God kunnen bewijzen, maar 2000 jaar christendom heeft laten zien dat deze religie een levensbeschouwing is die zich over de gehele wereld heeft verspreid en een heilzame invloed gaf op de wereld en de samenleving. Denk aan de vruchten van gelijkheid, mensenrechten en naastenliefde.”
Philipse: „Dat zou kunnen, maar is de kenbron daarvan daarom betrouwbaar? Als ik zie hoe er met openbaringen is geknoeid, alleen al in de geschiedenis van het christendom en de vorming van de canon, waarbij onwelgevallige openbaringen als ketters ter zijde werden geschoven. Bovendien bevat het Oude Testament allerlei uiterst immorele goddelijk geopenbaarde geboden, zoals het gebod om lastige zonen buiten de stadspoort te stenigen (Deuteronomium 21:18-21) of het gebod om homoseksuelen die geslachtsgemeenschap hebben, ter dood te brengen (Leviticus 20). Ik erken dat het christendom appelleert aan behoeften van mensen die elders te weinig voldoening vinden, maar dat geeft geen garantie van waarheid. Een voorbeeld: je kunt het geloof in een straffende God opvatten als een goedkoop middel dat mensen van misdaad weerhoudt, zodat een streng politiesysteem niet nodig is. Maar heb je daarmee een bewijs voor de waarheid ervan gegeven?”
Leert prof. Philipse niet een reductionistisch werkelijkheidsbegrip: er is alleen deze werkelijkheid en alleen de zintuiglijke waarneming geldt als kennisbron?
Philipse: „De zintuiglijke waarneming is een redelijk betrouwbare kenbron. Waarom zou je die inruilen voor een openbaring? Deze werkelijkheid is geen platte werkelijkheid, maar rijk en mysterieus, maar meer dan deze werkelijkheid is er niet. En met de dood is ook het leven afgelopen.”
Van den Brink: „Het gaat niet om inruilen. Mijn punt is: als u de zintuiglijke waarneming als enige kenbron beschouwt, krijgt deze een normatief karakter. Het ”Atheïstisch manifest” laat een verheerlijking van de rede zien, en daar staat u nog steeds achter.”
Philipse: „Dat boek is natuurlijk geschreven voor een groter publiek; de argumenten erin kunnen verder onderbouwd worden.”
Van den Brink: „Ja, met het empiricisme.”
Philipse: „Maar niet als begindogma.”
Van den Brink: „Ik zie de zintuiglijke waarneming óók een rol spelen in het godsbewijs, maar de vraag is of je die rol kunt verabsoluteren. Uwaardeert Swinburne, die een soort van natuurlijke theologie nastreeft; mee eens, maar daarnaast is er een openbaringstheologie, en die twee bijten elkaar niet.”
De rede strijdt niet met geloof?
Van den Brink: „Nee. Geloof is geen ondeugd. Ik maak een onderscheid tussen waarheidsclaims en kennisclaims. Kennis is: gerechtvaardigd waar geloven. Van geloof naar kennis gaat het in twee stappen: een overtuiging moet waar zijn en beredeneerd zijn. Ik aanvaard de uitspraak ”God bestaat” als waar, maar daarmee is deze overtuiging op zich niet redelijk of onredelijk. Een kennisclaim kan wel onredelijk zijn, namelijk als je die niet kunt rechtvaardigen.”
Philipse: „Dan is uw geloof onredelijk, want u kunt het niet empirisch rechtvaardigen.”
Van den Brink: „Ik zie in uw atheïsme twee dingen gebeuren. Ten eerste een vorm van filosofisch scepticisme: u denkt dat we nooit kunnen weten of God bestaat. Maar het scepticisme is een zeer hardnekkig probleem. Je kunt het eigenlijk nooit weerleggen. Bovendien schiet u uiteindelijk in uw eigen voet. Want al snel breidt dit scepticisme zich uit tot álle kennisclaims, niet alleen religieuze.”
Philipse: „Ik denk het niet. Een algemeen scepticisme met betrekking tot de waarneming is om allerlei redenen ongeloofwaardig. Maar God is een theoretisch object, geen waargenomen object.”
Van den Brink: „Ik heb nog een tweede bezwaar. U maakt een ongeoorloofde sprong door te zeggen: die overtuiging van het bestaan van God is onwaar. U verwart de kennisclaim en de waarheidsclaim.”
Philipse: „Ik zeg: waarschijnlijk onwaar. Al heb ik heel sterke argumenten tegen het bestaan van God, dan is het natuurlijk nog lógisch mogelijk dat God wel bestaat. Maar het is erg onwaarschijnlijk dat God bestaat. Modern hersenonderzoek heeft laten zien dat geestelijke functies samenhangen met hersenprocessen. Er is geen geest zonder lichaam, dus God, een zuivere geest, bestaat niet. Voorts denken we nu dat Paulus op weg naar Damascus een epileptische aanval heeft gehad en geen goddelijke openbaring. Wat ten slotte de lichamelijke opstanding van Jezus betreft: die wordt bij Paulus heel anders beschreven dan in de evangeliën: bij Paulus is de opstanding er een met een geestelijk lichaam en ze vindt niet op aarde plaats, terwijl de evangeliën reppen van een leeg graf. Dus de zogenaamde getuigen van de opstanding zeggen dingen die bepaald niet met elkaar stroken.”
Van den Brink: „Praktisch alle nieuwtestamentici aanvaarden vier historische feiten: de dood van Christus, het lege graf, de verschijningen en het ontstaan van het christelijke geloof. De beste verklaring hiervoor is dat God Christus uit de dood heeft opgewekt.”
Het zwaartepunt van het boek van Van den Brink ligt in de visie op de moraal. „Atheïsme en theïsme zijn niet los verkrijgbaar”, aldus Van den Brink. „Beide hebben gevolg voor moraal, gerechtigheid en zingeving. Wie God loslaat, verliest ook objectieve morele normen. Het geloof in God is voor mij de best mogelijke verklaring van de moraal. Het atheïsme is levensbeschouwelijk erg mager.”
De hersteld hervormde kandidaat werkt dat in zijn boek onder meer uit op het punt van de gerechtigheid. Als er geen God is, dan zullen mensen als Hitler en Stalin hun straf ontlopen en zal er geen gerechtigheid geschieden. Philipse: „Hitler zal dus eeuwig branden in de hel. Maar er is geen hel, dus het atheïsme legt er de nadruk op dat gerechtigheid in dít leven moet plaatsvinden, juist omdat er geen leven na de dood is. We kunnen daarom niet achterover leunen en zeggen: God zal mensen als Hitler en anderen wel in het hiernamaals straffen.”
Van den Brink: „Als je gelooft in het hiernamaals, word je milder in het straffen. Jezus liet het oordeel over aan God, Die rechtvaardig oordeelt. Mijn bezwaar tegen uw standpunt is dat de moraal niet meer de norm is voor het goede en het kwade. Als je de evolutionaire verklaring van de moraal aanvaardt, zoals u doet, zijn altruïsme en naastenliefde niet meer mogelijk, omdat moraal slechts een uitvloeisel is van sociaal gedrag.”
Wordt uiteindelijk de vraag over het bestaan van God niet beslecht door een keus van de mens: je wilt wel of niet in God geloven?
Philipse: „Nee, als je intellectueel integer wilt zijn, zijn er geen redelijke argumenten om in God te geloven. We hebben het dan niet over emotionele behoeften van mensen om in God te geloven, maar over argumenten. En dan is het atheïsme het meest waarschijnlijke en rationele antwoord op de vraag of God bestaat.”
Van den Brink: „Ik aanvaard het bestaan van God als waarheidsclaim op grond van de openbaring die God geeft in Zijn Woord, en als kennisclaim vanwege het feit dat ik deze uitspraak kan rechtvaardigen. Het christendom moet in deze tijd vooral insteken op de kennisclaim. Ik ben daarom blij dat u op dit punt het debat aangaat. U bent een integer filosoof die luistert naar argumenten. Het probleem van de theologie in Nederland is dat zij te liberaal is. Daarom is er zo weinig debat. Maar met klassieke theïsten zoals Swinburne en Plantinga is er een robuuste confrontatie mogelijk. Dat wordt in Nederland veel te weinig gedaan, zeker vergeleken met Amerika. Het debat over God is voor de Nederlandse samenleving goed, maar ook voor de kerk. Uw scherpzinnige vragen dwingen de kerk zich weer te concentreren op de kernpunten van het christelijke geloof.”
Op 15 april gaan drs. Van den Brink en prof. Philipse in debat met elkaar in Utrecht. De (gratis toegankelijke) bijeenkomst vindt plaats in de Lutherse Kerk, Hamburgerstraat 9, om 19.30 uur; verplichte aanmelding via promotie@kok.nl.