Koken in melk
In de Joodse keuken worden melkproducten en vlees niet samen in één gerecht verwerkt. Die gewoonte gaat terug op een verbod in de Bijbelboeken Exodus en Deuteronomium. Daar staat: „Gij zult het bokje niet koken in de melk van zijn moeder” (Exodus 23:19; 34:26 en Deuteronomium 14:21).
Bedoelt die wet inderdaad dat vlees niet tegelijk met melkproducten de pan in kan? Stefan Schorch van de Martin Lutheruniversiteit in het Duitse Halle-Wittenberg heeft een andere mening, die hij uiteenzet in het tijdschrift Vetus Testamentum (jaargang 60, aflevering 1, 2010). Exegeten hebben diverse pogingen gedaan om te verklaren waarom een bok of geit niet in de melk van zijn moeder gekookt zou kunnen worden. Zo is bijvoorbeeld het idee geopperd dat de moedermelk het leven in stand houdt en daarom niet in aanraking zou mogen komen met een dood jong geitje.Volgens Schorch schiet die verklaring tekort. Er wordt namelijk in de teksten met nadruk gesproken over „zijn moeder”, namelijk die van het betreffende dode bokje. Een verklaring die in algemene termen spreekt over melk als levensbron zou vereisen dat ook in de tekst over moedermelk in het algemeen gesproken wordt.
Andere exegeten hebben voorgesteld om in plaats van melk te lezen: vet. Het Hebreeuwse woord hoeft dan slechts een beetje anders gelezen te worden. Maar Schorch verwerpt dat voorstel, omdat in de oude Griekse vertaling van deze Bijbelteksten ook al het woord melk wordt gebruikt.
Dan blijft er nog een derde richting over waarin de oplossing gezocht kan worden. In feite is die uitleg al bij Maarten Luther te vinden. Luther legde de tekst zo uit: „U zult geen jonge geit koken die bij zijn moeders melk is.” Met andere woorden: een jong dier dat nog van de moedermelk leeft, mag niet geconsumeerd worden.
Er zijn kanttekeningen bij deze uitleg geplaatst, maar Schorch ziet daarin geen echt bezwaar. Deze uitleg helpt volgens hem ook bij een moeilijke tekst uit Amos (6:4). Daar staat dat arrogante Israëlieten „de kalveren uit het midden van de meststal eten.” Het woord dat de Statenvertaling weergeeft als meststal legt Schorch uit als „gebondenheid” aan de moeder. Zo bezien veroordeelt ook deze tekst dat jonge kalveren die nog bij hun moeder drinken op tafel belanden.
De profeet Hosea zegt ergens: „Toen Israël een kind was, heb Ik hem liefgehad, en Ik heb Mijn Zoon uit Egypte geroepen” (11:1). Volgens de meeste vertalingen begint de tekst met het woord ”toen”.
Mark S. Gignilliat van Beeson Divinity School, Samford University, in Alabama, vindt die uitleg minder juist. Hij heeft er een voorkeur voor om het Hebreeuwse woord voor toen (ki) te vertalen met ”omdat” of ”want”: „Want Israël was een kind.” Dit standpunt zet hij uiteen in het Zeitschrift für die alttestamentliche Wissenschaft (jaargang 121, aflevering 2, 2009).
Aan het eind van Hosea 10 wordt het oordeel over de koning van Israël aangekondigd. Als we nu het begin van Hosea 11 vertalen met „Omdat Israël een kind was…”, wordt het extra duidelijk dat het begin van hoofdstuk 11 verklaart waarom Gods oordeel over Israëls koning zo terecht is: omdat God Israël heeft liefgehad, maar Israël desondanks geweigerd heeft Hem te dienen. Dat is volgens Gignilliat het eerste voordeel van de vertaling met ”omdat”.
Het tweede voordeel is dat de vertaling „Omdat Israël een kind was” de reden laat zien van Gods liefde: namelijk het feit dat Israël Zijn kind was. Of deze exegese inhoudelijk winst oplevert boven de andere, is de vraag. Gignilliat geeft uitleggers wel een stimulans om de tekst met een frisse blik te bekijken.
Onder de titel ”Paulus zonder de reformatoren?” publiceert de Duitse nieuwtestamenticus Eduard Lohse in de Theologische Rundschau (jaargang 75, aflevering 1, 2010) een uitvoerige bespreking van een meer dan 1100 pagina’s tellende commentaar van Robert Jewett op de Romeinenbrief. Lohse prijst de vakmatige degelijkheid van het boek, maar hij heeft er ook kanttekeningen bij. Volgens hem benadrukt Jewett ten onrechte dat de Romeinenbrief beslist „geen leerstellige verhandeling” zou zijn, maar in de eerste plaats gericht is op Paulus’ plan voor een „Spaanse zending” en op sociale rechtvaardigheid.
Tegen die visie ontwikkelt Lohse exegetische argumenten. Interessant is dat deze vakgeleerde daarbij niet blijft staan. Ook de geschiedenis van de Bijbeluitleg verdient het serieus genomen te worden. Lohse betreurt het dat bij Jewett „de grote theologen Augustinus en Thomas van Aquino evenmin gehoor krijgen als de reformatoren.”
Aza Goudriaan is universitair docent aan de faculteit der godgeleerdheid van de Vrije Universiteit Amsterdam. Reageren aan scribent? focus@refdag.nl