Naar God
„Maar de droefheid der wereld werkt de dood.” 2 Korinthe 7:10
Na de droefheid over de zonde volgt de ootmoedigheid. Het eerste deel van de ootmoedigheid is onderdanigheid. De zondaar die een gezicht van zijn zonden heeft gehad, en ook enige droefheid om de zonde heeft, zoekt alle middelen te benutten en in het werk te stellen. Hij komt alle plichten na opdat –zo het mogelijk ware– hij zijn gewonde ziel mocht genezen.Maar daar hij geen hulp vindt in datgene wat hij heeft of doet, wordt hij eindelijk genoodzaakt het bij de Heere te zoeken. Echter, zijn houding is zo dat hij op dat moment verstaat: God is rechtvaardig en op hem vertoornd. Hij heeft van voor deze tijd geen ondervinding van Gods gunst. Hij heeft geen zekerheid van wat hem wedervaren zal. Evenwel gaat hij naar de Heere, omdat hij ziet dat hem alleen maar erger kan overkomen. En dat niemand behalve God hem kan helpen, zo het Hem belieft.
Daarom valt hij aan de voetbank der genade neer, voor de poort van barmhartigheid en buigt zich onder de Heere. Hij bidt Hem of Hij met hem wil handelen naar Zijn welgevallen, of naar wat goed is in Zijn ogen. Zo was het ook in Ninevé, toen Jona het oordeel uitsprak.
Isaac Ambrosius,
predikant te Preston
(”Leer der wedergeboorte”, 1660)