CvI brengt 100.000 Joden naar Israël
Christenen voor Israël heeft 100.000 Joden vanuit Oost-Europa naar Israël helpen emigreren. Dat wordt gevierd.
Jaarbeurshallen Utrecht. Oktober 1996. Op de Wegwijsbeurs zijn twee bijzondere gasten aanwezig: burgemeester Ehud Olmert van Jeruzalem en de Israëlische ambassadeur in Nederland, Yossi Gal. Op verzoek van Christenen voor Israël geven zij op de gezinsbeurs het startsein voor de actie ”Breng de Joden thuis”, een actie om Joden uit vooral Oost-Europese landen terug naar hun vaderland Israël te brengen.Dit jaar viert Christenen voor Israël dat dankzij haar actie al 100.000 Joden naar Israël konden verhuizen. De organisatie probeert daarmee invulling te geven aan de profetieën van Jesaja, Jeremia en Ezechiël. Die profeten zeggen dat de Joden uit onder meer het noorderland zullen terugkeren naar Israël.
Kees Fontijn is iemand die handen en voeten geeft aan de profetische opdracht. Hij is sinds 2002 actief betrokken bij het terugkeerprogramma. Regelmatig reist hij naar Oekraïne om daar als chauffeur Joodse families die naar Israël willen emigreren te vervoeren.
Fontijn weet zich geroepen tot het werk. „Ik was fondswerver bij het blinden- en slechtziendeninstituut Bartimeüs en kon eerder stoppen met werken. Toen kreeg ik een duidelijke roeping om dit werk te doen.” Sindsdien gaat Fontijn regelmatig voor een maand naar het land dat eens deel uitmaakte van de Sovjet-Unie.
Christen voor Israël heeft zich in haar programma beperkt tot Oekraïne. „Er zijn meer landen met Joodse gemeenschappen, maar Christen voor Israël heeft voor dit land gekozen. De internationale organisatie Ebenezer, waarmee wij samenwerken, heeft wel contact met Joodse gemeenschappen in andere landen van de voormalige Sovjet-Unie.”
Voorlopig is er nog genoeg werk te doen in Oekraïne. „We hebben nu 100.000 Joden geholpen met hun reis naar Israël, maar naar schatting wonen er nog 400.000 tot 500.000 Joden in het land.”
De eerste jaren vervoerde Christen voor Israël busladingen vol Joodse Oekraïners richting de luchthaven voor de reis naar Israël. Die tijd is over, constateert Fontijn. „De grote golf is voorbij. Wij werken nu met transporters, kleine busjes.”
Na de val van de muur kwam de uittocht op gang. „Maar nu ligt er weer voedsel in de supermarkten. Daardoor lijkt de noodzaak om te vertrekken wat kleiner. Alleen is nu het probleem dat de mensen geen geld meer hebben. Ik kom veel schrijnende situaties tegen in Oekraïne.”
Joden die besloten hebben naar Israël te verhuizen, moeten eerst allerlei papieren regelen. „Wij vervoeren ze daarom van hun woonplaats naar het Israëlisch consulaat in Kiev. Dat is soms uren rijden. Onderweg moeten we soms overnachten.” Vaak duurt het één of twee jaar voordat alle papieren rond zijn, vertelt de vrijwilliger, die net terug is van een maand in Oekraïne.
Als het zover is, krijgt Christenen voor Israël een seintje dat die familie kan worden opgehaald. „Wij zorgen dan voor het vervoer naar de luchthaven in Kiev.”
Het afscheid in het dorp is vaak emotioneel. „Mensen laten familie en eigendommen achter. Een gezin met een kind mag ongeveer vijftien koffers meenemen.”
Fontijn heeft al allerlei mensen in zijn bus gehad. „Jong, oud; ook overlevenden van de Holocaust. Dan hoor je aangrijpende verhalen.”
Op de luchthaven blijft Fontijn wachten tot zijn passagiers langs de douane zijn. „Dan weten we dat het goed komt. In Israël worden ze opgevangen en gaan zij een heel traject in. Zij zijn met het vliegtuig soms sneller thuis –Tel Aviv is drie uur vliegen– dan wij met de bus in Oekraïne.”
Fontijn maakte al die jaren veel emotionele momenten mee. Eén gebeurtenis staat in zijn geheugen gegrift. „Tussen de middag hadden we in de kantine uit Ezechiël 39 gelezen. Daar staat in vers 28 dat de Heere er niet één zal achterlaten. We kwamen later bij een Joods gezin dat in zeer erbarmelijke omstandigheden leefde. Zij waren de enige Joden in hun dorp. Zij hadden er nog nooit van gehoord dat zij naar Israël konden emigreren. Toen wij dat vertelden, dachten zij dat wij engelen waren. Aangrijpend was dat. Een collega zei: Kees, ga jij maar even spullen uit de bus halen. Die had wel in de gaten dat ik even lucht moest hebben.”