Kerk & religie

Jean de Labadie: arend en nachtuil

Een van de portretten van Jean de Labadie (1610-1674) ging vergezeld van het volgende gedicht:„Hier ziet men Labadie naar ’t leven afgemaald, Die als een arend rees, maar als een nachtuil daalt. Men zegt: Hij is al dood. Maar neen, ’t is mis geschreven; Hij zal nog, als hij sterft, wel honderd jaren leven.”

tekst dr. R. Bisschop
17 March 2010 08:10Gewijzigd op 14 November 2020 10:07

De dichter heeft gelijk gekregen. De naam van De Labadie is een begrip geworden. Hoe komt het dat iemand die geboren werd in Frankrijk, overleed in het toenmalige Denemarken, die niet verwant was aan een Nederlandse familie, die amper tien jaar in ons land verbleef en die geen Nederlands sprak zulke diepe sporen in de Nederlandse kerkgeschiedenis heeft getrokken?Jean de Labadie is geboren in 1610 in Bourg-sur-Gironde (in de buurt van Bordeaux). Hij overleed op de leeftijd van precies 64 jaar in Altona, tegenwoordig een wijk van de stad Hamburg. Zijn opleiding ontving hij op een school die geleid werd door jezuïeten. Later trad hij voor korte tijd tot hun orde toe en vervolgens deed hij een jaar of tien dienst als rondtrekkend prediker.

In die periode had hij verschillende visioenen, die hem bevestigden in zijn overtuiging dat hem een bijzondere taak was toebedeeld. Als een andere Johannes de Doper wist hij zich de „heraut van de grote Koning Jezus” en geroepen om de christelijke kerk te zuiveren. Ware spiritualiteit, intens geestelijke leven, zou daarvoor het middel zijn. Keer op keer liep hij echter vast in de onwil van kerkvolk en kerkleiders. Hij voelde zich miskend, als een roepende in de woestijn.

In 1650 vestigde De Labadie zich in Montauban, waar hij overging naar de Gereformeerde Kerk. Hij trad tot die kerk toe in de overtuiging dat van daaruit de reformatie van het christendom, door hem geleid, zou beginnen. Zijn prediking vond ingang, maar ook zijn rooms-katholieke tegenstanders zaten niet stil. Om veiligheidsredenen moest hij Montauban verlaten, en via het prinsdom Orange kwam hij in Genève.

Al gauw wist de prediker ook hier zijn gehoor uren achtereen te boeien. Daarnaast belegde hij conventikels om de persoonlijke vroomheid te bevorderen. Aan de persoonlijke devotie ontbrak het in de protestantse kerken, meende hij. „Een christen moet het hoofd van een evangelicaal en het hart van een katholiek hebben.”

Van heinde en ver kwamen mensen hem beluisteren. Een van die bezoekers was Jan Gottschalck van Schurman, broer van de beroemde Anna Maria, student in Basel. Hij raakte zeer bevriend met De Labadie. Via hem hoorden de Nederlandse vrienden van de Nadere Reformatie over deze „tweede Calvijn.”

Toen in 1665 in de Waalse kerk te Middelburg een vacature ontstond, werd een beroep op De Labadie uitgebracht. Dat nam hij aan. Hij werd met open armen ontvangen. De typering in het openingsgedichtje –„die als een arend rees”– is niet te veel gezegd. In Utrecht ontmoette hij mannen als Voetius en Van Lodenstein, en op zijn reis naar Middelburg werd hij voorgesteld aan vooraanstaande mensen als Johan de Witt, Constantijn Huygens en de latere prins Willem III.

Prediking, pastoraat en persoonlijke devotie in woord en geschrift vormden de basis van het reformatieprogramma van De Labadie. Het aantal hoorders nam gestaag toe, maar tegelijk leidde zijn prediking tot kritiek. Hij gaf te veel toe aan een overspannen toekomstverwachting inzake de heerschappij van Christus op aarde. Bovendien trad De Labadie vaak eigenmachtig op. Het gezag van classis en synode wenste hij niet te erkennen.

Deze irritaties groeiden uit tot een conflict dat drie jaar na zijn intrede in Middelburg uitliep op zijn afzetting door de Waalse synode. Vooral nadat De Labadie op zondag 13 april 1669 de kerk kraakte en daar tegen alle regels in zelfs het Heilig Avondmaal bediende, was er voor hem in Middelburg geen plaats meer.

Deze crisis had ook haar weerslag op de Nadere Reformatie. Want nu zag men toch maar waar dat hele streven naar reformatie van het publieke en persoonlijke leven op uitliep… De voormannen van de Nadere Reformatie, zoals Voetius, Van Lodenstein, Koelman en A Brakel, wendden zich teleurgesteld van hem af. Vanuit hun optiek was de zinsnede in het openingsgedicht dat De Labadie „als een nachtuil daalt”’, een trefzekere typering.

De onevenwichtigheid van De Labadies karakter, zijn heerszucht, zijn overtrokken roepingbesef, maar ook zijn streven naar een kerk van louter wedergeborenen en zijn mystieke opvattingen waren belangrijke oorzaken van de breuk met de Nadere Reformatie. De nadere reformatoren hielden vast aan het streven naar levenshervorming binnen de kerkelijke kaders en ze keerden zich nadrukkelijk tegen deze onruststoker en scheurmaker. „Labadisme werd geassocieerd met een onrealistisch streven naar een heilig leven, met kerkscheuring en sektarisme.

De Labadie week uit naar Veere, waar hij een huisgemeente begon. De Staten van Zeeland grepen echter in en hij verhuisde met een aantal getrouwen naar Amsterdam. Daar werd hij verwelkomd door burgemeester Coenraad van Beuningen en sloot ook Anna Maria van Schurman zich voorgoed bij zijn gemeente aan.

De gemeente ontplooide een veelheid aan activiteiten. Zij richtte zich op het ideaal van de eerste christengemeente, inclusief de gemeenschap van goederen.

Het verblijf van deze kloosterachtige gemeenschap in Amsterdam was echter maar van korte duur. Daarna verbleef men twee jaar in Herford en vervolgens twee jaar in Altona. Hier stierf De Labadie. Kort daarna stond Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck de gemeenschap toe zich te vestigen op Waltastate bij Wieuwerd. Onder de geestelijke leiding van Anna Maria van Schurman beleefde de huisgemeente hier haar grootste bloei, al telde zij nooit meer dan 400 leden. Verschillende van hen behoorden echter tot een aanzienlijke familie. Daarnaast was er een grote kring van sympathisanten.

Vanuit Waltastate werd een poging gedaan om in Suriname, dat onder gezag van gouverneur Cornelis van Aerssen van Sommels-dijck stond, een kolonie te stichten met de naam ”La Providence”, de Voorzienigheid. Ook in Maryland (in de huidige Verenigde Staten) werd dat geprobeerd. Beide pogingen liepen op niets uit. Geleidelijk aan kalfde de gemeenschap af en kort na 1730 was de labadistische beweging voorgoed voorbij.

Toch zijn er in het kerkelijke landschap van Nederland nog steeds sporen van labadisme te herkennen. Naar de mening van De Labadie dient de predikant er persoonlijk van overtuigd te zijn dat iemand die wenst deel te nemen aan het Heilig Avondmaal daadwerkelijk wederom geboren is. Kan een predikant iemands bekering niet ‘overnemen’, dan dient de betreffende persoon van het Avondmaal geweerd te worden. Gereformeerde predikanten hebben een dergelijke benadering altijd afgewezen. Het oordeel over de oprechtheid van iemands geloof en de gesteldheid van iemands hart komt uitsluitend God toe.

Ander voorbeeld. De Labadie schreef zijn ”Handboekje der godzaligheid” voor persoonlijk en huiselijk gebruik. Daarin schetst hij de noodzaak van een doorleefd geestelijk leven. Stap voor stap kan de ziel opklimmen tot God, totdat zij uiteindelijk met Hem versmelt. In die persoonlijke, subjectieve ervaring ligt de geloofszekerheid van een kind van God. Tegenover deze mystieke heilsweg en subjectieve geloofservaringen stelden de gereformeerde theologen dat de zekerheid van ons heil nooit van onszelf afhangt en niet kan ankeren in onze bevindingen, maar dat die vast ligt in het Woord van God en in Zijn beloften, met toepassing op onszelf.

Labadistische opvattingen worden in de reformatorische gezindte maar zelden onversneden uitgedragen. De eerlijkheid gebiedt echter te constateren dat meer dan één labadistische opvatting in vermomde vorm op bijval kan rekenen. In die zin is de slotregel van het openingsgedicht terecht: „Hij zal nog, als hij sterft, wel honderd jaren leven.” De verklaring daarvoor zal gelegen zijn in de diepe geestelijke ondertoon die het labadisme kenmerkt.


Labadistische mystiek

Een van de breekpunten tussen Jean de Labadie en de Nederlandse pleitbezorgers van de Nadere Reformatie was hun verschil in visie op de kerk. Een tweede wezenlijk punt van verschil was hun visie op het geestelijke leven. Op dit punt scheidden zich de wegen van het gereformeerde piëtisme en die van de mystiek.

In zijn ”Handboekje der godzaligheid” beschrijft De Labadie de manieren waarop God tot Zijn kinderen spreekt. De terminologie die hij daarvoor gebruikt, lijkt rechtstreeks ontleend aan geschriften van mystieke schrijvers uit de Middeleeuwen en daarna. God spreekt volgens hem met de ziel door haar aan te raken door een woord, een lichtglans of een heilige kus. Hij verlicht de ziel zodat die de Goddelijke geheimen leert, Hij heft haar op in een extase, Hij doordringt de ziel van de gelovige met Zichzelf. Hij brengt haar in een Goddelijke slaap, Hij doorwondt haar met Zijn Goddelijke pijl zodat zij als dood aan Zijn voeten valt. Hij doorgloeit haar met Zijn aanwezigheid, Hij doet haar bezwijken van verlangen, Hij maakt haar dronken van Goddelijke overvloed. Hij doet haar opspringen door een heilige ‘bezetenheid’, of Hij doet de ziel met Zichzelf versmelten tot een Goddelijke eenheid als een druppel water in de oceaan.

Jacobus Koelman was er, na een zorgvuldige studie van de opvattingen van De Labadie duidelijk over: „Al deze dingen zijn zeer onzuiver, bevatten verschillende dwalingen en gefantaseerde kloosterlijke ervaringen.”

Maria Sibylla Merian

De labadistische huisgemeente telde tal van vooraanstaande personen. Onder hen waren de geleerde Anna Maria van Schurman, de dochter van Constantijn Huygens, de zuster van de Amsterdamse burgemeester Coenraad van Beuningen, twee zusters van de gouverneur van Suriname, Van Aerssen van Sommelsdijck, en de bekende arts Hendrik van Deventer.

Ook Maria Sibylla Merian voegde zich in 1685 bij deze gemeenschap. Zij was in 1647 in Frankfurt geboren en een zeer bekwame natuurschilderes met enkele fraaie uitgaven op haar naam. Planten, rupsen en vlinders waren haar favoriete onderwerpen. Via Van Aerssen van Sommelsdijck maakte zij op Waltastate in eerste instantie kennis met de flora en fauna van Suriname.

Doordat de commune op Waltastate in zwaar weer raakte, moesten haar leden weer in hun eigen levensonderhoud gaan voorzien. Maria Sibylla vestigde zich in Amsterdam, waar ze een eigen bedrijf begon. Op 52-jarige leeftijd maakte ze zelf een tocht naar Suriname. Het resultaat van deze reis was een prachtuitgave over het leven van Surinaamse insecten.

Ze overleed in Amsterdam in 1717.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer