Kerk & religie

Niet terug naar Mohammed

Hij vindt het zwaar overdreven te spreken van islamisering van de Nederlandse samenleving. De reformatorische gezindte moet zich volgens Abdelkader Belaidi, ex-moslim uit Algerije en pastoraal werker onder Arabischsprekende christenen, niet zozeer druk maken over de vraag of moslima’s wel of geen hoofddoekje mogen dragen, maar zich veel meer richten op evangelisatie onder het islamitische volksdeel. „Wat mij opvalt aan gereformeerde broeders is dat zij zo veel redeneren.”

tekst Ben Tramper
12 March 2010 09:54Gewijzigd op 14 November 2020 10:04

De dag waarop zijn oudere broer hem vertelde over zijn bekering tot het christendom staat Belaidi (51) in het geheugen gegrift. In zijn woning, gelegen in het centrum van Rotterdam en gehuurd van de hervormde wijkgemeente Delfshaven, zegt hij: „Ik schrok me naar. Ik dacht: dit kan niet, dit mag niet, hij moet terug naar de islam, ik ga m’n best voor hem doen. Maar het lukte me niet. Ik bracht hem niet naar Mohammed, hij bracht mij naar Jezus Christus.”Na zijn overgang tot het christendom ontstond bij Belaidi het verlangen het Evangelie onder moslims te verspreiden. Kort na zijn huwelijk in 1988 met een Nederlandse vrouw vestigde hij zich in Rotterdam. Zijn wens om in dienst van Gods Koninkrijk te werken zag hij in vervulling gaan toen hij tien jaar later aan de slag kon als pastoraal werker bij de Amersfoortse stichting Evangelie & Moslims. Sinds drie jaar werkt Belaidi voor de Christelijke Noord-Afrikaanse Omroep, die uitzendingen verzorgt in islamitische landen zoals Algerije en Marokko.

Wat kreeg u zelf aan islamitisch geloof mee?

„Weinig. In de regio waarin ik opgroeide, Kabylië, gingen alleen de oudere mensen naar de moskee. De rest besteedde nauwelijks aandacht aan religieuze plichtplegingen. Als kind kreeg ik op school wel les over de islam, maar het onderwijs bleef aan de oppervlakte.

Mijn moeder heeft mij nooit leren bidden. Zij bleef als weduwe achter toen mijn vader sneuvelde in de strijd tegen Frankrijk voor een onafhankelijk Algerije. Ik was nog geen jaar oud. Met grote toewijding heeft ze zich voor haar drie kinderen ingezet. Ik zie mijn moeder als een moedige vrouw.”

Sprak zij met u over haar verdriet?

„Toen ik jong was niet, de laatste jaren wel. Ze komt regelmatig naar Nederland. Dan hebben we het over de gebeurtenissen in haar leven. De gesprekken kunnen emotioneel verlopen. Dat brengt de aard van mediterrane mensen met zich mee. Zij uiten hun gevoelens gemakkelijk. Het delen van elkaars tranen kost hun geen moeite.”

Mensen in uw omgeving zeggen dat u zo’n rustige man bent…

„Daar hebben ze ook wel gelijk in. In de omgang met anderen probeer ik zo veel mogelijk de kalmte te bewaren.”

Vanwege uw irenische inslag?

„Laat ik het zo zeggen: ik zoek geen conflicten, al ga ik ze ook niet uit de weg. Ik probeer zo goed mogelijk de vrede tussen mensen te dienen. Met onrecht heb ik moeite. Als ik op straat zou zien dat politieagenten een allochtoon aanhouden en dat de afkomst van die man daarbij een rol speelt, dan zou ik verdriet in mij voelen opkomen.”

Geen boosheid?

„Nee, gelukkig niet.”

U wordt niet snel boos?

„Nu ja, daar moet wel wat voor gebeuren.”

Hoe reageerde u toen begin jaren tachtig uw broer zich bekeerde tot het christelijk geloof?

„Ik schrok me naar. Ik dacht: dit kan niet, dit mag niet, hij moet terug naar de islam, ik ga m’n best voor hem doen. Maar het lukte me niet. Ik bracht hem niet naar Mohammed, hij bracht mij naar Jezus Christus.

Tot die tijd was de islam in mij een sluimerend vuur. Maar toen mijn broer vertelde dat hij christen was geworden, laaide het onmiddellijk op. Ik was er zeker van dat hij verkeerd zat. Later ontdekte ik dat veel moslims-in-naam zo reageren als een familielid tot een ander geloof overgaat.

Om m’n broer voor de islam te herwinnen besloot ik me te verdiepen in de islamitische bronnen. Ik ging naar de winkel om een Koran aan te schaffen. Maar toen ik bij de schappen een exemplaar opensloeg, was ik zo ontdaan door wat ik las, dat ik het als vanzelf terugzette.”

Want?

„Ik las: Onreine handen mogen dit boek niet aanraken. Toen dacht ik: Maar mijn handen zijn onrein. Ik was helemaal verward. Hoe kan dit boek iets voor mij betekenen als ik eerst rein moet zijn?”

Wat zag u aan uw handen waardoor u ze als onrein beschouwde?

„In mij was altijd al een besef aanwezig van tekortkomingen. Niet zo uitgesproken, maar het was er wel. De dood boezemde mij meer en meer angst in. Wat ik tijdens de lessen op school had opgestoken, begon in mij te leven: hoe zou ik ooit door het laatste, goddelijke oordeel heen komen en een plaats in het paradijs mogen innemen?

Mijn broer vertelde mij in die tijd over de Bijbel. Hij was de eerste die mij de inhoud van het christelijk geloof uiteenzette. Zijn woorden maakten diepe indruk. Hij verzekerde mij dat hij op geen enkele manier bang voor God was. Dat straalde hij ook uit. Ik zag bij hem een diepe vrede.”

Wat deed dat met u?

„Ik verlangde ernaar die vrede te krijgen. Dat is ook gebeurd. Mijn broer gaf me een boekje met antwoorden op de belangrijkste vragen van het christelijk geloof: Wie is God? Wie is de mens? Wat is zonde? Wat genade?

Er kwam een dag waarop ik heel duidelijk het inzicht kreeg dat God leeft, maar dat ik niet bij Hem kon komen. Het was alsof er tussen Hem en mij een grote rivier stroomde. Ik stond aan de slechte kant. Toen kreeg ik oog voor Jezus Christus. Ik zag Hem als een brug tussen God en mij. Ik begreep dat ik door Hem tot God kon gaan. Ik hoefde mij niet te reinigen, ik hoefde slechts naar Christus te gaan.

Op dat moment werd alles voor mij nieuw. Ik zag God niet meer als Iemand Die straft en toornt, maar als Iemand die mij het leven geeft. Maandenlang was ik blij. Ik kon er niet meer over zwijgen. Vrienden en collega’s vertelde ik over het verlossingswerk van de Heere Jezus.”

Hoe reageerde uw omgeving?

„Verrast. De een wilde er meer van weten dan de ander. De mensen in Kabylië zijn heel tolerant en heel fanatiek tegelijk. Ik geniet altijd van de zomeravonden: dan wordt er overal op straat levendig gediscussieerd.

Mijn moeder zei er weinig over. Enkele jaren later ging ze zelf ook over tot het christelijk geloof. Ze vertelde ons dat ze bij mijn broer en mij de oprechte liefde tot de Heere Jezus had gezien. Ze was onder de indruk gekomen van de positieve uitwerking die die liefde op ons leven had gehad.”

Vanwege uw huwelijk met een Nederlandse vrouw, ontmoet tijdens een verblijf in Frankrijk, kwam u naar Rotterdam. Wilde u niet in Algerije blijven om er te evangeliseren?

„Zeker. We hebben er ook met broeders in Algerije over gesproken. Vanwege de politieke onrust die in de jaren tachtig ontstond, hebben zij ons geadviseerd naar Nederland te gaan om te evangeliseren onder moslims.

God heeft mijn wens vervuld. Ik verricht al geruime tijd pastoraal werk onder ex-moslims in Nederland. Sinds kort werk ik bovendien mee aan tv-uitzendingen die door vele duizenden mensen in Noord-Afrikaanse landen worden gezien. God zegent dat werk. In Algerije komen velen tot geloof.”

U hebt inmiddels de reformatorische gezindte leren kennen, mede vanwege uw spreekbeurten voor de stichting Evangelie & Moslims. Wat valt u op?

„Mag ik twee punten noemen? Het eerste is het redeneren. Reformatorische broeders en zusters zijn nuchter. Dat heeft te maken met de cultuur waarin zij leven. Nederlanders zijn koude mensen. Dat bedoel ik niet negatief. Ze uiten hun gevoelens niet snel. Doe maar rustig, doe maar gewoon.”

Jammer?

„O nee. Ik respecteer dat.

De geloofsexpressie van mediterrane mensen is uitbundiger. In hun diensten klinken veel halleluja’s.

Het tweede dat mij is opgevallen, is dat Nederlanders het leven graag naar hun eigen hand zetten. Heb je geen werk? Ga naar het arbeidsbureau. Als ik ziek ben, ga ik eerst in het gebed. Dan roep ik tot God om genezing. En dat terwijl een paar deuren verderop in mijn straat een huisarts woont. Natuurlijk ga ik naar de dokter. Maar alleen nadat ik heb gebeden.”

Na uw integratie in Nederland ontstond in de samenleving het debat over de islam. Is er volgens u sprake van islamisering?

„Nee. Alsof de moslims een bedreiging vormen voor ons welzijn. De ontkerkelijking vormt een veel grotere bedreiging. Ik vind het pijnlijk om te zien dat kerken veranderen in moskeeën. Maar het is onjuist de moslims daarvan de schuld te geven. Het komt heel eenvoudig doordat christenen zelf hun gebouwen opgeven omdat zij geen behoefte meer hebben om erin samen te komen.”

Er is angst voor de islam vanwege het risico van geweld. Durft u te zeggen dat Mohammed niet deugt?

„Het probleem van terreur moet je als overheid natuurlijk serieus nemen. Dat de islam een gewelddadige kant heeft, valt niet te ontkennen. Sla de geschiedenis er maar op na. Ik denk dat het Westen dat lange tijd heeft onderschat.

Toch is angst niet op zijn plaats. In gesprekken met moslims kan ik rustig aangeven dat Mohammed geen profeet is. Maar de manier waarop ik dat onder woorden breng, is heel belangrijk. Ik zal altijd proberen mij zo uit te drukken dat de ander zich niet gekwetst voelt.”

Wat vindt u van PVV-leider Wilders?

„Hij is naar mijn mening een leeg persoon: hij heeft de Nederlandse samenleving niets te bieden. Hij zegt op te komen voor de christelijke waarden. Zou hij de Bijbel kennen, dan zou hij weten dat hij verkeerd bezig is. We moeten de waarheid spreken, maar wel in liefde. Heb uw naaste lief als uzelf. Dat zijn Jezus’ eigen woorden.”

Wat gaat er in u om als u hem de islam hoort bekritiseren?

„Op sommige punten heeft hij gelijk. Dat moslims gewelddadig kunnen zijn, is waar. Maar zijn uitspraak dat er in het Westen sprake is van een islamitische tsunami vind ik onjuist. Er zijn 16 miljoen Nederlanders, van wie er nog geen 1 miljoen moslim zijn. Zullen die 1 miljoen erin slagen die overige 15 miljoen te islamiseren? Dat geloof ik niet.”

Ze willen het wel?

„Natuurlijk. Dat is eigen aan elk geloof. Moslims zeggen dat mij soms ook: Wij hebben het liefst te maken met christenen die met overtuiging voor hun opvattingen uitkomen, niet met hen die zeggen dat het uiteindelijk met alle mensen wel goed komt. De kerk in Nederland is geroepen onder moslims te evangeliseren. De koffers hoeven niet te worden gepakt, de mensen wonen om de hoek van de straat.”

U gaat om met ex-moslims, Arabischsprekende mensen die christen zijn geworden. Hoeveel hinder ervaren zij vanuit hun familie- en kennissenkring?

„Vrijwel allemaal hebben ze na hun bekering te kampen met problemen thuis of in de familie. Van doodsbedreigingen heb ik nooit gehoord, wel van uitstotingen. Bijna iedereen die zijn ouders zegt dat hij christen is geworden, krijgt te verstaan: Je hoort er niet meer bij. Dat is natuurlijk erg pijnlijk.”

Wat kunt u voor hen betekenen?

„We bidden met elkaar, we lezen de Bijbel, we proberen de contacten met de familie te herstellen. Meestal lukt dat na enkele jaren. Uitstoting heeft vooral te maken met sociale factoren. „Is jouw dochter christin geworden? Wat erg voor je.”

Ik maak verstoting jaarlijks zo’n vijf keer mee. Te weinig, vindt u niet? Ik wilde dat ik dagelijks mensen ontmoette die me vertelden over hun zorgen vanwege hun geloof in Jezus Christus.”


Levensloop Abdelkader Belaidi

Abdelkader Belaidi komt in 1959 ter wereld in een dorpje in het Berbergebergte in Algerije. Na zijn schoolperiode vindt hij werk in het onderwijs. Begin jaren tachtig gaat zijn broer over van de islam naar het christelijk geloof. Belaidi volgt hem korte tijd later. In 1988 huwt hij een Nederlandse vrouw, een jaar later verhuist hij naar Rotterdam. Belaidi is sinds 1997 werkzaam als pastoraal medewerker van stichting Evangelie & Moslims. Ook is hij sinds enkele jaren betrokken bij uitzendingen van de Christelijke Noord-Afrikaanse Omroep (cna-sat.org).

Belaidi heeft drie kinderen in de leeftijd van 14 tot en met 19 jaar.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer