Stuurloosheid dreigt voor Nederlandse veiligheidsbeleid
In de wandelgangen van de Euro-Atlantische alliantie spreekt men smalend over Nederland. Als Nederland al deelneemt aan een internationale missie, dan is dat met een kleine troepenmacht en alleen voor operaties in het lage geweldsspectrum. De F-16 vliegt nog, maar maakt geen kans tegen de hypermoderne jets van andere landen en mogelijke tegenstanders. Het aantal vlieguren ligt ver beneden de alliantienorm. De Nederlandse marine komt met haar patrouilleschepen –fregatten hebben we allang niet meer– niet verder dan de Europese kustwateren.
De landmacht concentreert zich op nationale operaties op eigen grondgebied, aan buitenlandse operaties wordt slechts sporadisch deelgenomen. Nederland is al jarenlang geen lid meer van de G20, maar wordt vanwege de geringe bijdrage aan de Europese defensie ook in de EU niet meer serieus genomen.Bovenstaand scenario schetst een somber beeld van het Nederlandse veiligheidsbeleid van de nabije toekomst. Zover is het gelukkig (nog) niet, maar er is wel alle reden de noodklok te luiden.
In 2008 had het perspectief voor het veiligheidsbeleid een veel positiever gehalte. Het kabinet gaf opdracht aan Defensie en vier andere ministeries om met de zogenaamde Verkenningen een uitgebreid onderzoek te verrichten, formeel naar de defensie-uitgaven voor de langere termijn, maar eigenlijk om te komen tot een interdepartementaal afgestemd veiligheidsbeleid. De ‘centenkwestie’ –sommige politieke partijen fixeerden zich alleen maar op geld– zou hierbij slechts een van de aspecten zijn. Het zwakke punt van de Verkenningen was dat het kabinet bij de onderzoeksopdracht meteen liet weten dat het in zijn regeringsperiode geen besluiten zou nemen naar aanleiding van de rapportage met de uitkomsten.
Donkere wolken
Vanaf begin dit jaar ziet het toekomstperspectief voor een goed afgestemd, geïntegreerd veiligheidsbeleid er steeds somberder uit. Er stond/staat nogal wat op de agenda: eerst het rapport van de commissie-Davids over Irak, momenteel de kwestie van de eventuele verlenging van de missie in Uruzgan, vervolgens de rijksbrede bezuinigingsronde als gevolg van de financiële crisis, daarna de rapportage over de Verkenningen en ten slotte de besluitvorming over de opvolger van de F-16.
Wat valt er op aan al deze dossiers? Vooral een gebrek aan visie. De zaken waar het om zou moeten gaan, zijn onder meer een goede toekomst voor de inwoners van Irak en Afghanistan, gevrijwaard van oorlog en met een stabiele economische ontwikkeling.
Voorts een veiligheidsbeleid gebaseerd op politieke ambities, onderbouwd met voldoende financiële middelen om dit te kunnen verwezenlijken met een krijgsmacht die daartoe over geëigende middelen beschikt, zoals een opvolger van de F-16. De ambities van het veiligheidsbeleid staan helder in beleidsdocumenten van Buitenlandse Zaken en Defensie: bevordering van de internationale rechtsorde, het tegengaan van schendingen van mensenrechten en het veiligstellen van grondstoffenvoorziening en van handelsroutes.
Nederland is een van de rijkste landen ter wereld. Om die positie te handhaven, is het gebaat bij een stabiele internationale omgeving. De positie van Nederland als rijk land schept ook verplichtingen, op grond van humanitaire motieven conform de ambities van het buitenlands en veiligheidsbeleid: met die welvaart kunnen we anderen helpen die het minder goed hebben. Daarin vervult het veiligheidsbeleid met de krijgsmacht als instrument een belangrijke rol door die stabiliteit te bevorderen met militaire operaties in het buitenland. De Grondwet stelt dat de krijgsmacht er ook is om de internationale rechtsorde te bevorderen.
Toekomstperspectief
Al deze goede schriftelijke voornemens ten spijt roepen de huidige politieke ontwikkelingen rond Uruzgan, bezuinigingen en de JSF een zeer somber verwachtingsbeeld op. Na decennia van bezuinigingen op de krijgsmacht zouden de Verkenningen een geïntegreerd veiligheidsbeleid presenteren van op elkaar afgestemde ambities en middelen. Daarmee zou de koers van het veiligheidsbeleid, en dus ook de financiering van de krijgsmacht, niet meer door politiek opportunisme kunnen worden bepaald.
De huidige Haagse debatten over genoemde onderwerpen op de veiligheidsagenda laten echter een tegenovergesteld beeld zien, namelijk van partijpolitiek geharrewar al dan niet gerelateerd aan verkiezingen. Die discussies geven de indruk van een stuurloos veiligheidsbeleid, niet alleen bij het Nederlandse publiek, maar ook in het buitenland. Dat is schadelijk voor onze positie.
Voordat het veiligheidsbeleid ten onder gaat aan de waan van de dag moet dan toch maar weer eens de oproep klinken aan de politiek om de geschetste humanitaire, economische en politieke doeleinden van het veiligheidsbeleid als uitgangspunt te nemen voor de besluitvorming. Dat komt ook de loyale uitvoerder, de krijgsmacht, ten goede.
De auteur is Ruslandkundige en als onderzoeker internationale veiligheid verbonden aan het Nederlands Instituut voor Internationale Betrekkingen Clingendael.
Reageren aan scribent? goedbekeken@refdag.nl