Het jongetje werd op 4 juni vorig jaar met ernstig hersenletsel opgenomen in het Wilhelmina kinderziekenhuis in Utrecht. Twee dagen later overleed hij. Volgens de artsten was het letsel vermoedelijk het gevolg van kindermishandeling. B. en G. stelden echter dat het letsel het gevolg was van een val in de badkamer.

Dinsdag eiste de officier van justitie zes jaar celstraf en tbs met dwangverpleging tegen beide verdachten. De rechtbank deed vervroegd uitspraak. Het vonnis was oorspronkelijk voorzien voor 25 maart.

Het openbaar ministerie tekent hoger beroep aan tegen de uitspraak.

De officier van justitie had er op gewezen dat volgens deskundigen alleen een val uit een drie verdiepingen hoge flat dergelijk letsel kon verklaren. Zij had B. en G. ten laste gelegd dat een van hen of zij samen de peuter door elkaar zouden hebben geschud, hem tegen de grond of een muur zouden hebben gegooid of hem al dan niet met een voorwerp zouden hebben geslagen.

Zij eiste dinsdag zes jaar gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging tegen beide verdachten. Maar de rechtbank kwam donderdag tot het oordeel dat er geen bewijs was voor het geweld dat de officier B. en G. ten laste had gelegd. Het enkele feit dat de verdachten hun verklaring hadden gewijzigd over wie er bij Egan in de badkamer was toen hij viel, deed daar niet aan af, aldus de rechtbank.

Volgens de rechtbank zal de vraag hoe het letsel bij Egan is ontstaan door de uitspraak onbeantwoord blijven „hoe onbevredigend dat ook is”.

De raadsman van B., A. van Roo, meende dat ondanks het vonnis alleen van verliezers kon worden gesproken in de zaak. Het overlijden van Egan is sowieso de last die mijn cliënte moet dragen. En het is nog maar de vraag of de buitenwereld dit vonnis zal accepteren”, aldus de advocaat.