Vader Margarita wel op hoogte gebracht van BVD-onderzoek
De vader van prinses Margarita is wel op de hoogte gebracht van de uitkomst van het BVD-onderzoek naar zijn toekomstige schoonzoon De Roy van Zuydewijn, maar heeft niet de betreffende dossiers onder ogen gehad.
Dat staat maandagavond in de brief van premier Balkenende aan de Tweede Kamer over de kwestie Margarita.
Directeur Rhodius van het Kabinet der Koningin heeft het toenmalige plaatsvervangend hoofd van de Binnenlandse Veiligheidsdienst in januari 2000 verzocht onderzoek te doen. Hij zei toen dat „vragen waren gerezen ten aanzien van de integriteit” van De Roy van Zuydewijn.
Het plaatsvervangend hoofd van de BVD besloot daarop niet alleen naslag te doen in de bestanden van de BVD, maar ook nader onderzoek te verrichten. Naast de gebruikelijke justitiële bestanden, ging het om het kadaster, de gemeente en de belastingdienst. De gegevens van de belastingsdienst gaven vervolgens aanleiding het dossier van De Roy van Zuydewijn bij de sociale dienst van Amsterdam in te zien.
Balkenende schrijft de Kamer dat bij het onderzoek geen gebruik is gemaakt van enige bijzondere bevoegdheid zoals afluisteren, volgen of observeren. Dat onderzoek hoefde niet gemeld te worden aan De Roy van Zuydewijn en dat is ook niet gebeurd. De BVD hoefde ook de minister van Binnenlandse Zaken niet in te lichten. „Achteraf moet worden gezegd”, aldus Balkenende „dat dit wel wenselijk was geweest.”
Het onderzoek van de BVD liet vragen open over de integriteit van De Roy van Zuydewijn. Om die reden heeft het plaatsvervangend hoofd van de BVD de informatie doorgegeven aan Rhodius. Die vond dat De Roy van Zuydewijn in een gesprek duidelijkheid moest geven en dat de vader, Carlos Hugo de Bourbon de Parme, en de oudste broer van Margarita de meest aangewezen personen waren om dat gesprek te voeren. Rhodius lichtte hen mondeling en schriftelijk in over enkele gegevens uit de BVD-rapportage. Later is prins Bernhard ingelicht.
Volgens Balkenende is het toegestaan dat informatie van de BVD als dat noodzakelijk is aan anderen wordt verstrekt. De dienst is daartoe gemachtigd door de minister van Binnenlandse Zaken, maar dat is niet schriftelijk vastgelegd. De contacten tussen De Roy van Zuydewijn en de familieleden over de kwestie leidden er niet toe dat de overheid nadere actie nam.
Balkenende meent dat er voldoende aanleiding was voor de onderzoeken van de BVD en het Kabinet der Koningin. Ook vindt hij de keuze van Rhodius „te billijken” om enkele leden van de koninklijke familie erbij te betrekken.