Geen Duitse ambassadeur bij dodenherdenking
Moet Nederland de Duitsers uitnodigen voor de herdenking dat ons land 65 jaar geleden werd bevrijd? De vraag alleen al maakt rabbijn mr. drs. R. Evers misselijk.
Bij de voorbereidingen voor de herdenking van de Tweede Wereldoorlog dit jaar wordt er weer gepleit voor een gezamenlijke herdenking, samen met de Duitsers. Ik raak in vertwijfeling – een teken van onverwerkte rouw. Allerlei gedachten speelden door mijn hoofd.Mogen wij vertegenwoordigers van het nieuwe Duitsland weigeren mee te doen aan onze nationale herdenkingen? Dicteert het verenigd Europa ons geen vergevingsgezindheid, die de vijand van gisteren transformeert in de bondgenoot van heden, dus een vriend? Leert de Thora ons niet (Deut. 24:16): „Kinderen zullen niet vanwege hun vaders sterven, ieder zal om zijn eigen zonden berecht worden”?
Vijftien jaar geleden vond bijna 52 procent van de Nederlanders dat Duitsers konden worden betrokken bij de viering van de Bevrijdingsdag op 5 mei 1995, terwijl 54 procent vond dat er geen Duitsers aanwezig mogen zijn op de dodenherdenking op 4 mei. Wat valt er eigenlijk gezamenlijk te vieren op 5 mei? Waarschijnlijk dat wij zonder Duitse bezetting er niet van bevrijd hadden kunnen worden.
Wordt er wel eens gedacht aan de gevoelens van de eerste- en tweedegeneratieslachtoffers (Joden, verzetsstrijders en andere gewone burgers) van de Duitse terreur? De discussie over deze vraag alleen al maakte mij misselijk. Herdenken is rouwverwerking en voor velen van ons is dat helaas nog steeds een bijna onmogelijke opgave.
De deur wijzen
In de joodse wet wordt het rouwen in de ”sjiwwe” (rouwweek na het overlijden) geregeld. Een van de opvallende bepalingen luidt dat als iemand het huis van de rouwenden binnenkomt en de rouwverwerking stoort, de rouwenden het recht hebben deze persoon de deur te wijzen, hoe cru dit ook klinkt. De gevoelens van de nabestaanden staan centraal, en juist dit respect mis ik zo node in de discussie rond de toelating van de voormalige agressor bij onze nationale monumenten.
Natuurlijk onderscheid ik goede en slechte mensen, of dit nu Nederlanders of Duitsers zijn. Maar dat besef is niet essentieel voor de vraag of er een officiële Duitse delegatie moet worden uitgenodigd. Historische, emotionele en psychologische feiten pleiten tegen.
Het feit dat in deze contreien 85 procent van de Joodse bevolking op beestachtige wijze is vermoord, is door een groot deel van de overlevenden en hun kinderen nog steeds niet verwerkt. Daarvoor zijn de wonden nog te rauw. De solidariteitsgedachte eist dat men rekening houdt met minderheden. Wanneer in een familie iemand een traumatische ervaring heeft gehad, voelt iedereen instinctief aan dat men zijn gevoelens moet sparen: in het huis van de gehangene spreekt men niet over de galg.
Wanneer de Nederlandse overheid Duitsers uitnodigt, wordt de indruk gewekt dat het uiteindelijk eigenlijk ”allemaal niet zo erg was” of dat het in ieder geval nu, 65 jaar nadien, niet ”zo erg meer is”.
NSB’ers
Psychologisch klopt het ook niet. De Duitsers hebben als verdrukkers een totaal ander oorlogsverleden te verwerken dan de Nederlanders. Ik vraag mij af of dat in één plechtigheid te combineren valt. De verschillende gevoelens sluiten niet op elkaar aan.
Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Het is bekend dat ook de kinderen van NSB’ers grote problemen hebben met het verwerken van het verleden van hun ouders. Toch zou het absurd zijn dit leed te vergelijken en op één lijn te stellen met het leed van de tweedegeneratieoorlogsslachtoffers uit de Joodse kring.
En wat moet de inhoud van de herdenkingsspeech zijn bij zo’n gezamenlijke plechtigheid? De spreker zal zich moeten inhouden om de gevoelens van onze oosterburen te sparen. Duitsland is immers een bevriende natie. De herdenkingstoespraak zal niet veel meer kunnen zijn dan een oproep tot verzoening, iets waar velen van ons nog niet aan toe zijn.
En laten wij ons eens verplaatsen in de gevoelens van zo een Duitse delegatie. Wat kunnen zij meer doen dan zich ”rotschamen” tegenover de aanwezige, voormalige kampgevangenen? En wanneer zij dat gevoel niet kunnen opbrengen, is aan het gezamenlijk gedenken iedere betekenis ontnomen. Dan dooft het licht.
De auteur is rabbijn van het Nederlands Israelitisch Kerkgenootschap en rector van het Nederlands Israelietisch Seminarium.