Brieven uit de hel
Als het over de duivel gaat, kun je twee ernstige fouten maken, zegt de Britse schrijver en apologeet C. S. Lewis. Je kunt denken dat hij niet bestaat, óf te veel ongezonde belangstelling voor hem koesteren – beide vergissingen zijn even gevaarlijk.
In ”Brieven uit de hel”, de beroemdste titel uit zijn veelzijdige oeuvre, bewandelt Lewis een andere weg. In de vorm van een briefwisseling tussen een leerling-duivel en zijn supervisor in de hel stelt hij alle mogelijke verleidingstechnieken aan de kaak. Het boek stamt uit 1942 en is tientallen keren herdrukt – de laatste jaren in de voortreffelijke vertaling van Arend Smilde.Lewis toont zich een ontzagwekkend specialist in de ontrafeling van menselijke motieven. Hij toont hoe de duivel op alle mogelijke manieren zijn kans ziet: als de ‘patiënt’ vol verheven gevoelens zit (bruikbaar om hem tot hoogmoed te verleiden) of als hij lauw en uitgeblust is (geschikt om hem moedeloos te maken). Vraatzucht biedt kansen, net als seksualiteit en allerlei klein-menselijke ergernisjes. Maar ook religie, want „nergens hebben wij met ons verleidingswerk meer succes dan op de trappen van het altaar.”
Niettemin vormen deze dingen slechts de grondstof waarmee de verleider aan de slag moet. In zijn eigen woorden: „Laat de mensen maar over de liefde debatteren, of over celibaat of over kaarsen op het altaar of over geheelonthouding of over onderwijs en over de vraag of die dingen ‘goed’ of ‘slecht’ zijn. Niets is van enig belang behalve de tendens (…) waardoor een gegeven patiënt zich naar de Vijand toe dan wel naar ons toe beweegt.”
Brieven uit de hel, C. S. Lewis vert. Arend Smilde; uitg. Kok, Kampen, 2009; ISBN 978 90 435 1726 3; 175 blz.; € 16,50.