Aan het einde van de genadetijd
Waar was God? Sinds de concentratiekampen in de Tweede Wereldoorlog klinkt deze vraag steeds vaker en luider. Maar ook in de middeleeuwen worstelden mensen al met Gods hand in de geschiedenis.
Matthew Paris
Ca. 1200-1259De zevende kruistocht, rond het jaar 1250, was zo’n moment. De Engelse monnik en kroniekschrijver Matthew Paris vertelt vol afschuw dat de Franse kruisvaarders zo’n honger hadden, dat zij hun paarden opaten en naar de vijand overliepen. Toen ook nog „de hele christelijke gemeenschap in het Heilige Land werd vernietigd”, vroegen velen zich af waar God was: „Waarom heeft Christus, voor Wie en met Wie wij tot nu toe gestreden hebben, ons verlaten? De Heere is als een vijand voor ons en Hij, Die vaak Heere der heerscharen wordt genoemd, wordt nu door de vijanden gesmaad omdat Hij herhaaldelijk verslagen is. Wat hebben onze toewijding, de gebeden van de monniken, de aalmoezen van onze vrienden ons voor voordeel opgeleverd? Is niet de wet van Mohammed beter dan de wet van Christus?”
Aardbeving
Het kostte Paris zelf minder moeite Gods aanwezigheid in allerlei gebeurtenissen te bespeuren. De benedictijner monnik uit St. Albans noteerde die nauwkeurig in zijn ”Chronica Majora”, een soort geschiedenisboek dat de hele periode vanaf de schepping beslaat. „Het is voorwaar een uitstekend iets om opmerkelijke gebeurtenissen schriftelijk te vereeuwigen tot lof van God en onderwijzing van het nageslacht”, schreef Paris. „Om die dingen te vermijden die straf verdienen en de goede dingen aan te nemen als beloning van God.”
Het is 13 februari 1257. Paris noteerde in zijn kroniek dat Engeland is opgeschrikt door een aardbeving. Vooral in Londen en aan de oevers van de rivier de Theems was die goed voelbaar. De benedictijner monnik viste naar de oorzaak van dit natuurverschijnsel. Het moest belangrijk zijn, zo redeneerde hij, omdat aardbevingen in de westerse wereld ongewoon en onnatuurlijk waren en Engeland „geen ondergrondse grotten heeft, waardoor zij, volgens de wijsgeren, werden veroorzaakt.”
Paris zag de aardbeving dan ook als een teken van God dat het einde der tijden nabij was. Hij rekende uit dat van de „genadetijd” inmiddels 1250 jaar was voorbijgegaan. In de eerste 24 halve eeuwen waren er niet zo veel bijzondere en ongewone dingen gebeurd als in de laatste, 25e halve eeuw.
Wat was er zoal gebeurd? In Savoie waren vijf dorpen met hun kerken, huizen en inwoners door een steenmassa bedolven. De zeespiegel was als nooit tevoren gestegen. In 1233 was er een buitengewoon teken in de lucht verschenen en binnen drie jaar tijd had er tweemaal een zonsverduistering plaatsgevonden.
En er waren ontelbare vallende sterren gezien, soms wel tien of twaalf per keer. Als het echte sterren waren geweest, zo geloofde Paris, dan zou er geen ster meer aan de hemel zijn overgebleven. Hij concludeerde dan ook met de woorden van Lukas 21:25: „Er zullen tekenen zijn in de zon…” Hier stopte hij zijn citaat, wetend dat zijn lezers dat wel konden aanvullen. Voor Paris was Gods hand vooral een dreigende, slaande hand.
Jaaroverzicht
Paris gaf aan het einde van ieder jaar een overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen – zoals kranten en tijdschriften dat nog steeds doen. Hij lijkt vooral oog te hebben voor natuurverschijnselen en dingen die de uitbreiding van Gods Koninkrijk bevorderen of juist hinderen.
Bij het jaar 1248 noteerde Paris: „De groene blaadjes ondervinden grote schade van de wormen.” „Een slecht jaar voor het Heilige Land, Italië, Duitsland en Frankrijk. Voor de paus was het een schandelijk jaar.” „Het einde van de wereld lijkt nabij.” „In februari kun je de bomen zien uitspruiten; in april zingen de vogels en maken ze nestjes.”
Paris spoort de lezer aan God te dienen en het kwade te laten. Een grote overstroming in Engeland en Holland bijvoorbeeld, was volgens Paris een straf van God voor zondaren. De profeet Habakuk schreef immers: „Was de Heere ontstoken tegen de rivieren? Was Uw toorn tegen de rivieren, was Uw verbolgenheid tegen de zee…?”
De middeleeuwse kroniekschrijver wilde christenen een spiegel voorhouden. Ze mochten geen voorbeeld nemen aan –bijvoorbeeld– de monniken in Pontigny, die schandelijk tekortschoten in de zorg voor de lichamen van overleden heiligen. „Wat een gebrek aan geloof!” noteerde Paris. En hij schreef erbij dat de monniken niet konden verwachten dat God veel tekenen in Pontigny zou doen.
Matthew Paris
Matthew Paris (ca. 1200-1259) was een van de belangrijkste geschiedschrijvers in Engeland in de middeleeuwen. De Benedictijner monnik was vanaf 1236 de officiële kroniekschrijver van het klooster van St. Albans.
Het belangrijkste geschrift van Paris is de ”Chronica Majora”, een bewerking en uitbreiding van het werk van zijn voorganger Roger van Wendover. Hij breidde de geschiedschrijving vanaf de schepping uit met de periode 1236 tot 1259, het jaar van zijn overlijden. Paris illustreerde het werk eigenhandig.
Paris schreef ook enkele heiligenlevens, waaronder dat van Edward de Belijder. De ”Historia Minor” bevat een samenvatting van de geschiedenis tussen 1200 en 1250.