Zelfonderzoek
„En de Heere zeide tot Hem: Ga door, door het midden der stad… en teken een teken…” Ezechiël 9:4
In de tijd van Ezechiël werden veel gruwelijke zonden gedaan in het midden van Jeruzalem. Maar, zult u vragen, waar vinden die gruwelen in deze stad plaats? Wij zijn immers geen afgodendienaars, zoals Israël. Wij bedrijven ook niet meer gruwelen dan enig ander volk.Maar zo men de gruwelijkheid van Neerlands volk toch toestemt, ziet elk zichzelf voorbij. Iedereen weet wel een zonde, maar het meest die van een ander. Maar komt men dan met David tot erkenning van zijn eigen zonde, als hij belijdt: „Ja, ik zelf ben het, die gezondigd en zeer kwalijk gehandeld heb; maar deze schapen, wat hebben die gedaan?”
Eenieder zegt: De mens is zondig. Maar wie zegt: Ik ben zondig? Eenieder zegt: De zonden vermenigvuldigen in het land. Maar wie zegt, wie vooral gelooft het: De zonden vermenigvuldigen door mij? Wie onderzoekt? Wie kent? Wie betreurt? Wie haat? Wie roeit zijn eigen troetelzonden uit? O, het moest uw dagelijks gebed zijn: „Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart; beproef mij, en ken mijn gedachten. En zie of bij mij een schadelijke weg zij; en leid mij op den eeuwigen weg.”
Johannes Barueth, predikant te Dordrecht
(”Boet-bazuin geblazen in Neerlands kerk”, 1748)