Binnenland

„De psalmen zijn nooit ritmisch gezongen”

„De problemen met het zingen van de psalmen waren in de periode na de Reformatie zo groot dat het aannemelijk is dat ze destijds nooit ritmisch zijn gezongen. Het kan niet zo zijn dat het niet-ritmisch zingen pas veel later is ontstaan.” Dat zegt dr. Jan R. Luth, musicoloog en docent aan het Instituut voor Liturgiewetenschap van de Rijksuniversiteit Groningen

A. M. Alblas
3 March 2003 12:59Gewijzigd op 14 November 2020 00:10

Luth is, samen met prof. dr. Eckhard Grunewald van de universiteit van het Noordduitse Oldenburg, voortrekker van een onderzoeksproject over de receptie van het Geneefse Psalter in Duitsland en Nederland in de zestiende tot en met de achttiende eeuw. Het project is een initiatief van de Johannes a Lasco Bibliothek te Emden. De Groningse musicoloog is deze week een van de sprekers tijdens het derde en laatste congres in Emden dat handelt over de stand van het wetenschappelijk onderzoek met betrekking tot het Geneefse Psalter.

Tijdens dit congres, dat van donderdag tot en met zaterdag duurt, komen onder meer aan bod de receptie van het Geneefse Psalter in Zürich en in het protestantse Duitsland, het calvinisme en de ontwikkeling van de Duitse literatuur, en Hooft als psalmendichter. Riet Schenkeveld gaat in op de functie van het rijmpsalter in Nederland, terwijl Jan Luth gemeentezang en orgelbegeleiding belicht.

Luth lanceert zijn stelling over de gemeentezang heel wat stelliger dan tot voor kort. Vorig jaar nog verkondigde hij dat de psalmen „hoogst waarschijnlijk” van meet af aan isometrisch gezongen zijn. Nu zegt hij: „De psalmen zijn nooit ritmisch gezongen, in Nederland niet, in Duitsland niet en in Engeland niet.” Wel maakt hij onderscheid in de manier waarop de psalmen in de liturgie werden gezongen, niet-ritmisch dus, en daarbuiten. „Buiten de liturgie, in huiselijke kring, werden ze vaak wel ritmisch gezongen”, zegt hij, waarbij hij zich beroept op bronnen die daar melding van maken.

Door de jarenlange omgang met de beschikbare gegevens is Luth ervan overtuigd geraakt dat de psalmen tijdens de kerkdienst nooit ritmisch zijn gezongen. „Daarnaast is duidelijk geworden dat de ontvangst en de verbreiding van het Geneefse Psalter veel breder was dan we tot nu toe dachten”, zegt hij.

Moeilijke melodieën
Uit reeds lang bekende bronnen blijkt dat de invoering van het psalmzingen nimmer vlekkeloos is verlopen. „Het zingen van de psalmen op zich was in de zestiende eeuw al een volstrekt nieuw fenomeen. Het waren allemaal nieuwe melodieën, waarvan de begeleiding sterk afhankelijk was van een voorzanger. Al heel snel werd de roep gehoord dat de melodieën te moeilijk waren. In verschillende gemeenten bleef men liederen zingen uit de lutherse traditie. In 1606 kwamen er uit de provincie Utrecht slechts twee positieve berichten over de invoering van het psalmzingen.”

Het bleek dat niet alleen de melodieën een probleem waren. Al snel na de invoering was er ook kritiek op het taalgebruik in de berijming van Datheen. Een ongekend aantal nieuwe berijmingen zag in de loop van de zeventiende eeuw het licht. ’Datheen’ hield het vol tot 1773, het jaar waarin de berijming door de Statenberijming werd vervangen.

Volgens Luth zijn de bronnen ook over het zingen zelf niet positief. „Hoewel in de psalmboeken de melodieën ritmisch werden genoteerd, was van meet af aan het ritmisch zingen een uitzondering. Onafhankelijk van elkaar wordt dat door bronnen uit Nederland, Duitsland en Engeland weergegeven. Wel heeft de uit Hamburg afkomstige Jakob Wilhelm Lustig, organist van de Martinikerk in Groningen, geprobeerd de psalmen van Datheen ritmisch te laten zingen. Het is een vergeefse poging geweest. Eerst met de invoering van de Evangelische Gezangen in 1805 in Nederland werd een psalmmelodie die werd benut voor een gezang, isometrisch genoteerd. Wel zijn er pogingen geweest om in het psalmzingen enige ritmische variatie aan te brengen. Men zong dan de eerste en de laatste noot van een regel langzaam en de tussenliggende wat sneller. Van deze methode, die bekend staat als de ”korte zingtrant”, maken alleen Nederlandse bronnen melding.”

Tierelantijnen
Melodieën werden tijdens het zingen veranderd. Luth noemt bronnen die zelfs spreken van „verminking” van melodieën. Ook werd er zeer langzaam gezongen, met veel tierelantijnen, waarbij organisten de leemte tussen de regels opvulden met tussenspelen. Ze zijn in tal van oude koraalboeken te vinden. „Omdat deze koraalboeken vaak geschreven zijn door organisten van Duitse afkomst of door Nederlandse organisten die in Duitsland gestudeerd hebben, verklaart dat de grote overeenkomst tussen de begeleiding van het psalmzingen in Duitsland en in Nederland.”

Voor een groot deel reproduceert Luth reeds bekende gegevens. Toch geeft hij aan sommige daarvan een nieuwe interpretatie. „Het is maar hoe je de bronnen over de geschiedenis van de gemeentezang leest en interpreteert. De bronnen waarin over gemeentezang wordt gesproken, zijn eeuwenlang negatief. Dat zou je kunnen opvatten als het oordeel van een elite. In dat geval kun je ervan uitgaan dat schrijvers overdrijven en dat we maar een beperkt beeld krijgen. Het is dan een oordeel dat gebaseerd is op normen die in de kunstmuziek gebruikelijk zijn. Wanneer je het daaraan meet, is gemeentezang een droevige geschiedenis geweest.

Ga je echter uit van gemeentezang als uiting van volkscultuur, dan zijn normen uit de kunstmuziek niet van toepassing. Gemeentezang, gezien door de bril van de volkscultuur, kan dan wel ”mooi” zijn, maar de interpretatie van de bronnen die daar zo negatief over zijn wordt dan zoiets als ”iets kan niet vier eeuwen lang in verval zijn”. Dit standpunt vind je onder etnomusicologen. Mijn bezwaar is dat dit standpunt de bronnen waarover we beschikken niet serieus neemt en ook geen onderscheid maakt in de mate waarin de auteur van een bron is ingewijd op het terrein. Het maakt dus wel degelijk uit of een organist spreekt of een geïnteresseerde historicus.

Bovendien valt het met de overdrijving van een deel van de bronnen wel mee, omdat die ter discussie stonden op kerkelijke vergaderingen, zoals de Nationale Synode van Dordrecht. Voor de receptie van het psalmzingen betekent dit dat de aanhangers van kunstmuziek geneigd zullen zijn te oordelen dat het met de receptie van het psalmzingen niet goed ging. Aanhangers van het psalmzingen als uiting van volksmuziek zullen zeggen dat het wel goed ging. Iedereen zong immers mee. De manier waarop deed er niet toe.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer