Hoofddoekje in plaats van hoedje
De monumentale dorpskerk is allesbeheersend aanwezig in haar woonplaats Koudekerk aan de Rijn. Minstens net zo tegenwoordig was het geloof in het gezin waar Selma Noort in de jaren zeventig opgroeide. Hoe ze dat ervoer beschreef ze in een jeugdboek. „Heel zwaar was het. Nee, het was geen vrolijk geloof.”
Dat is niet alleen de mening van een volwassen vrouw die van haar gereformeerde jeugd losgroeide. Als kind beleefde kinderboekenauteur Noort (49) het al zo. Ze schrijft erover in haar boek ”Dat spel van jou en mij” dat eerder dit jaar verscheen.Het boek, een mooi geschreven ik-verhaal, gaat over het twaalfjarige meisje Marta dat veel nadenkt over geloofskwesties. Het verhaal is ingebed in een dialoog tussen de volwassen juf Marta en haar oud-leerling Ehliman, een moslimmeisje. De twee zitten tegenover de vroegere kerk van Noort, nu een moskee, en Marta vertelt over haar jeugd.
„Het is niet mijn verhaal”, zegt Noort. „Ik heb geen zus zoals Marta, ik droeg nooit een hoedje. Maar ik ben wel het meisje. Ik met mijn eeuwige waaroms.” Aan de keukentafel van haar ruime huis komt haast elke vijf minuten een nieuw autobiografisch element naar boven.
Noort groeit in Leiden op, Marta ook. Noorts vader was gereformeerd, haar moeder komt uit een heel andere hoek. Noorts oude kerk, de Petrakerk in Leiden, is nu een moskee. Precies als in het boek. Noort was verliefd op haar buurjongen, Marta ook. „Ik heb hem flink veranderd. Hij was zo netjes, geen eer aan te behalen.”
Vooral het karakter van Marta klopt met de werkelijkheid. Ze is een denker die voortdurend worstelt met God en geloof. Bijvoorbeeld als het om Sjonnie gaat, een buurjongen uit „zo’n betegelde flat die naar pis stinkt.” Ze mag eigenlijk niet met hem omgaan, hoewel ze –aldus Noort– niets netter is dan hij. „Wel in uiterlijke vorm, maar ze denkt hetzelfde.”
„Jij kan er niks aan doen dat je een heiden bent. (…) Dus dan ben je onschuldig en als de Heer een onschuldig kind straft, is Hij onrechtvaardig. En als je God bent, mag je niet onrechtvaardig zijn.” Ik ril, want wat ik zeg klinkt als godslastering, als kwaadspreken over mijn schepper.
„Ik kon wakker liggen van wroeging”, zegt Noort. „Ik dacht veel na. Over zondaar-zijn. Over heidenen die niet naar de hemel kunnen gaan. Of over God, die zo veel menselijke kenmerken had. Ik moest op een gegeven moment echt besluiten. Het kan niet, concludeerde ik. Die God is niet mijn God.”
Marta trekt die conclusie niet expliciet. Aan het eind van het boek is er juist een wending. „En ineens begrijp ik het: mijn vader is bang voor God. (…) En als het hem niet lukt om ons op het rechte pad te houden, zal God over hem oordelen.” Daarom –en vooral om naar de havo te mogen– belooft ze haar vader altijd naar de kerk te blijven gaan. Anderzijds maakt haar vader ineens een grapje, iets wat Marta niet meer gewend is. Dat zorgt voor een sterk, open einde. In het gesprek met Ehliman blijkt dat Marta uiteindelijk wel met Sjonnie is getrouwd.
Samaritaan
Noort houdt van de Bijbelse taal –„het Onze Vader veranderen vind ik verschrikkelijk”– en van de Bijbelse verhalen. „Daaruit bestond mijn literaire opvoeding.” In ”Dat spel van jou en mij” speelt de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan een belangrijke rol.
Noort kan een lach niet onderdrukken. „Ik deed vroeger een spelletje.”
„Roep dan om hulp”, zegt hij met een klein lachje. „Roep me dan. Roep dan: „Barmhartige Samaritaan, kom me redden.” Daar moet ik weer om lachen. (…) „Help me”, steun ik nog steeds half lachend. „Help.”
Sjonnie trekt mijn truitje een stukje omhoog. Hij trekt mijn hemd uit mijn rok. Zijn hand is ijskoud tegen mijn warme buik. „Ik zie niks”, zegt hij. „Je trui moet omhoog.”
Noort beschrijft concreet niet veel, maar het spelletje van Marta en Sjonnie –„dat spel van jou en mij”– is onmiskenbaar seksueel getint. „Suggestie is denk ik de kunst. Die is interessanter dan het gegeven zelf. Uiteindelijk vind ik het hele boek netjes geschreven. Als er een woord valt, is het belangrijk voor de context.”
”Dat spel van jou en mij”, bedoeld voor elfplussers, is een buitenbeentje in Noorts oeuvre. De laatste tijd schrijft ze vooral voor kinderen uit groep 3 tot en met 6. „Nee, daar is dit het verhaal niet voor. Dan ben je te veel belemmerd.”
Het idee voor een boek over haar jeugd was er al lang. „Ik vond het onmogelijk zoiets te schrijven toen de kinderen nog klein waren”, zegt Noort, die twee keer een Zilveren Griffel won. „Dit vergt zo verschrikkelijk veel concentratie. Ik schrijf veel omdat ik medekostwinner ben. De laatste tijd kreeg ik minder opdrachten van uitgevers vanwege de neergaande economie. Daardoor had ik meer tijd.”
Directe aanleiding was de ontdekking dat haar vroegere kerk in een moskee is veranderd. „Mijn zoons zaten daar in de buurt op school. Met slecht weer haalde ik ze wel eens op. Toen zag ik het, een jaar of vier, vijf geleden. Vroeger liep ík daar, nu alleen djellaba’s en meisjes met hoofddoekjes.”
Vandaar het islamitische meisje in Noorts boek. En om een grotere doelgroep te bereiken, geeft de auteur toe. Maar vooral om te laten zien „dat er niet zo veel verschil is” tussen de islam en het christendom. „Wat hebben onze nonnen altijd op hun hoofd gehad? Mochten meisjes zo veel bij ons? Geef het nou eens even de tijd.”
Het boek lijkt positiever te willen zijn over de islam dan over het christendom. Dat ligt vooral aan de verhaalvorm, zegt Noort. „Juf Marta is voorzichtig omdat ze over het geloof van een ander spreekt. En Ehliman laat haar juf natuurlijk ook niet het achterste van haar tong zien.”
„Tot op zekere hoogte ben ik tolerant tegenover moslims”, zegt Noort. Ze wordt fel, de enige keer tijdens het interview. „Maar ze moeten het niet in onderdrukkende zin over vrouwen hebben. Ik wil niet dat we die strijd nog een keer moeten voeren.”
Ze (Marta’s moeder, MO-B) zit altijd ergens aan te friemelen of te frommelen en dat mag niet in de kerk. Dan krijg je een pets op je hand. Mijn moeder natuurlijk niet, dat zou iedereen zien. (…) Iedereen weet dat, als je je vrouw een pets wilt geven, je dat thuis moet doen.”
„Kinderen moeten hierom grijnzen. Er zit ook wel een beetje humor in. Ik zeg nergens dat Marta’s vader het echt doet. Marta is een ongelooflijk eigenwijs meisje.” Weer een lach. „Nee, nee, nee, dat was helemaal niet moeilijk in te leven. Zo was ik echt.”
Tijdgeest
Elders in het boek slaat vader Marta. „Ik vind niet dat ik daar negatief over schrijf. Ik registreer vooral. De vader heeft het idee dat hij de greep verliest op zijn gezin, op de maatschappij die sterk verandert. Ook hij en zijn gezin konden niet aan de tijdgeest ontsnappen. Ik vind dat ik een evenwichtig beeld heb neergezet van een verscheurde man. Iedereen begint over deze scène, maar Marta’s vader plakt ook banden en bakt visjes.”
Diverse recensenten noemden het boek de Siebelink voor de jeugd. „Hij wordt er nogal eens bijgehaald, heb ik begrepen”, relativeert Noort. „Als ze hem overal naartoe trekken zegt het mij niet zo veel. Als het iets zegt over mijn stijl en over het waarheidsgevoel dat mensen erbij hebben –dat je niet het idee hebt dat het is verzonnen–, dan wel.”
Oma komt terug. Ze zet een bordje voor me op tafel met een dubbele boterham met kaas ertussen. „Dank en eet”, gebiedt opa. Ze kijken. (…) Ik kijk op naar het grimmige gezicht van oom Jacob en dan naar het gezicht van mijn vader. Hij staart naar het brood. Oma knikt naar me. „Eet.”
„Het hoort een beetje bij een boek schrijven, zoiets zwaar neerzetten. Ik weet niet eens hoe ik hierbij kom. Het is in elk geval niet echt gebeurd. Als je de waarheid natuurgetrouw weergeeft wordt het te gewoon. Schrijvers liegen niet maar overdrijven wel, zeg ik vaak op scholen.”
N.a.v. ”Dat spel van jou en mij”, door Selma Noort; uitg. Leopold, Amsterdam, 2009; ISBN 978 90 258 5328 0; 125 blz.; € 12,95.