Kerk & religie

Stalins bewind kostte tienduizenden christenen het leven

Meedogenloos was het bewind dat Josef Stalin, vanaf 1929 de onbetwiste leider van de Sovjet-Unie, voerde. De vervolging van christenen -maar zeker niet alleen van hen- nam ongekende proporties aan. Tienduizenden werden onder zijn regering gearresteerd, gevangengezet, gemarteld en gedood. Woensdag is het vijftig jaar geleden dat hij overleed.

A. de Heer
28 February 2003 21:04Gewijzigd op 14 November 2020 00:10
MOSKOU - De vervolging van christenen nam onder het bewind van Stalin ongekende proporties aan. - Foto RD,(Sjaak(Verboom
MOSKOU - De vervolging van christenen nam onder het bewind van Stalin ongekende proporties aan. - Foto RD,(Sjaak(Verboom

Nog in 1927 konden in de stad Kiev tienduizenden Nieuwe Testamenten en andere bijbelgedeelten worden gedrukt. Het duurde tot 1956 voordat er opnieuw Bijbels van de persen rolden.

De ”oorlog tegen de kerken” begon zo rond 1929. Helemaal onverwachts kwam de aanval niet. Al in 1928 waren er signalen die erop wezen dat de druk op de kerken van staatswege toenam. Niet voor niets kreeg bijvoorbeeld de evangelicale zendeling Ivan Prokhanov, die in dat jaar het Wereldbaptistencongres in Toronto bezocht, het dringende advies niet naar de Sovjet-Unie terug te keren. Hij deed het toch.

Hét bewijs dat de omstandigheden waren veranderd, vormde de afkondiging van de wet op de religieuze genootschappen, in april 1929. Deze wet, die overigens door eerdere regelgeving was voorbereid, schreef tot in detail voor aan welke eisen de activiteiten van godsdienstige organisaties voortaan moesten voldoen. In 1930 pasten de Sovjetautoriteiten ook de grondwet aan. Weliswaar behielden kerkleden het recht hun religieuze rituelen te praktiseren, maar het recht ongodsdienstige propaganda te voeren werd ingetrokken. Het drukken en verspreiden van Bijbels en andere lectuur werd onmogelijk.

De gevolgen van de wetswijzigingen bleven niet uit. Het sluiten van kerken was voortaan aan de orde van de dag. Predikanten werden gearresteerd op beschuldiging van schending van de wet, of omdat ze nog altijd vriendschappelijke betrekkingen zouden onderhouden met het buitenland - lees: het Westen. In het voorjaar van 1930 werden in Leningrad twaalf baptistenvoorgangers opgepakt. Op een na alle kerkgebouwen werden geconfisqueerd, en dat ene gebouw in 1936 alsnog. Lange gevangenisstraffen waren geen uitzondering. En zat de voorganger eenmaal in de cel, dan was sluiting van zijn kerkgebouw simpel.

Het totaal antichristelijke karakter van Stalins regime bleek ook wel uit de invoering van de zesdaagse week, in 1929. Deze maatregel hield in dat iedere dag vijfzesde deel van de arbeidende bevolking aan de slag moest, terwijl het andere zesde deel vrij had. Pas in 1940 werd de zevendaagse week, met de zondag als rustdag, weer ingevoerd.

Alle kerken en religieuze groeperingen hadden onder de vervolgingen te lijden, ook de Russisch-Orthodoxe Kerk. In 1939 leek die zelfs op de rand van haar verdwijning te staan. De laatste congressen van evangelicale christenen en baptisten hadden plaats in 1930. De Evangelische Christen Unie zag zich in dat jaar genoodzaakt haar activiteiten -tijdelijk- te staken. In maart 1935 hield de Baptisten Unie op te bestaan. Vooral de jaren 1934 tot en met 1938, de jaren van de Grote Terreur, waren uitzonderlijk zwaar - met tal van arrestaties, veroordelingen en verbanningen. Telde Rusland in het revolutiejaar 1917 nog 39.530 actieve kerken, in 1936 was dat aantal verminderd tot 14.090, in 1938 tot 3617 en in 1940 tot 950. Niet alleen christenen werden het slachtoffer. Stalins buitenproportionele grootheids- en achtervolgingswaanzin keerde zich zowel tegen communisten, geheim agenten en regeringsleiders als tegen Joden, moslims en christenen.

Ironisch genoeg luidde het jaar 1941, het jaar van Hitlers invasie, voor de kerken een ommekeer in. Althans, in de praktijk. Het leger had mensen nodig, veel mensen. Loyale mensen ook - en dat waren de kerkleden altijd wel min of meer gebleven. „Alle ziel zij de machten, over haar gesteld, onderworpen”… In ruil hiervoor beloonde Stalin hen met vrijheden. In juridisch opzicht bleef echter alles hetzelfde.

Even bleef het stil. De kerken zochten weer de openbaarheid. Maar de vreugde bleek van korte duur. Al snel na de oorlog hervatten de autoriteiten hun praktijken.

Toch veranderde er wel iets. In 1943 beloonde Stalin de vaderlandsliefde van de Russisch-Orthodoxe Kerk door haar toe te staan het patriarchaat te herstellen. Even daarna kondigde persbureau TASS de komst van een raad voor de zaken van de Russisch-Orthodoxe Kerk aan. In juli 1944 had de oprichting plaats van de raad voor de zaken van religieuze genootschappen. In datzelfde jaar verenigden evangelicalen en baptisten zich in een gezamenlijke Unieraad.

Van meet af aan was duidelijk dat de raad voor de zaken van religieuze genootschappen de geregistreerde kerkgenootschappen betrekkelijk ongemoeid zou laten in de uitoefening van de erediensten. Niet-geregistreerde gemeenten daarentegen hadden het aanmerkelijk harder te verduren. En dat waren er nogal wat, al zijn exacte cijfers -juist vanwege hun niet-geregistreerd zijn- moeilijk te geven.

In de laatste jaren van Stalins bewind, vanaf 1949, bleek dat registratie toch ook weer niet alleszeggend was. Zo werd de Centrale Kerk van Kiev, gevestigd in de Leninstraat, door de plaatselijke autoriteiten gesloten. Drie van de vier kerken in deze stad dienden te fuseren. Andere bedehuizen in de Oekraïne gingen tijdelijk dan wel voorgoed dicht.

Toch, ondanks alle aanslagen en vervolgingen zijn de kerken onder Stalins dictatoriale regime nooit verdwenen. De ondergrondse gemeenten groeiden tegen de verdrukking in. En zeker in de wat meer afgelegen gebieden van het immense Sovjetrijk bleven kerken over betrekkelijk veel vrijheden beschikken.

Op 5 maart 1953 kwam er een einde aan het leven van Josef Stalin, oftewel Josef Vissarionovitsj Djoegasjvili. Onbegrijpelijk, maar ook wel veelzeggend, is het rouwbeklag dat het patriarchaat van de Russisch-Orthodoxe Kerk kort na zijn sterven aan de ministerraad zond. „Zijn dood”, schreef de patriarch, „is een zwaar verlies voor ons vaderland en voor alle mensen die dit land bewonen. De hele Russisch-Orthodoxe Kerk, die de welwillendheid waarmee hij steeds aan haar noden tegemoetkwam, nooit zal vergeten, voelt zich diep getroffen door zijn dood. De roemrijke herinnering aan hem zal onuitwisbaar in onze harten gegrift blijven.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer