Logica Donner niet geheel eerlijk
Het is minister Donner weer gelukt met een tegendraads standpunt op de tenen van vakbeweging, linkse partijen en ouderen te trappen. Ouderen verdienen in het algemeen gesproken te veel, was de boodschap die hij dit weekend uitzond en die hij maandag ook verwoordde in een brief aan de Tweede Kamer.
Daarmee positioneert de minister van Sociale Zaken zich voor de zoveelste maal als een echte CDA-politicus, die, als hij dat nodig acht, PvdA en ChristenUnie durft te tarten met een uitgesproken rechtse opvatting.Daarbij heeft Donner, zoals zo vaak, de logica aan zijn kant. Althans op het eerste gezicht. Nu de politiek eenmaal besloten heeft de AOW-leeftijd te verhogen van 65 naar 67 jaar, moet zij er ook voor zorgen dat ouderen in die leeftijdscategorie daadwerkelijk aan het werk kunnen gaan of kunnen blijven. Een van de maatregelen om de positie van ouderen op de arbeidsmarkt te verbeteren is, zo redeneert de bewindsman, hun salaris verlagen.
Zie maar naar landen om ons heen, zo voegt Donner eraan toe. In Denemarken bijvoorbeeld stijgen de lonen minder lang mee met de leeftijd van werknemers. En wat zie je daar? In dat Scandinavische land wisselen vier maal zo veel oudere werknemers van baan als in Nederland.
Maar met vergelijkingen met het buitenland moet je altijd oppassen. Niet zelden zijn in buurlanden de cultuur en het sociale stelsel zodanig verschillend van het onze, dat je er niet zomaar één element kun uitpikken om daarvan te zeggen: kijk, dat hebben zij veel beter geregeld.
Je kunt het voorbeeld van Donner ook gemakkelijk omkeren. Doordat in Denemarken ouderen veel vaker van baan wisselen, zijn ze op de arbeidsmarkt –plat gezegd– minder waard. De toegevoegde waarde van oudere werknemers zit met name in de ervaring die zij hebben opgebouwd. Die komt het beste tot zijn recht in sociale systemen waarin ouderen aan het eind van hun carrière werkzaam blijven in het bedrijf of de bedrijfstak waarin zij al vele jaren actief waren.
Dat laatste is in Nederland vaak het geval. Wat oudere werknemers hier verliezen aan werktempo, compenseren zij niet zelden royaal door hun levenswijsheid, bezonnenheid en overzicht. Het is dan te kort door de bocht om zomaar in zijn algemeenheid te stellen dat ouderen minder productief zijn en dus naar verhouding te veel verdienen. Inderdaad, een oude stratenmaker tikt per dag minder meters weg dan een jonge, maar in andere beroepen gaat die wetmatigheid helemaal niet op.
De waarde van de steen die Donner in de vijver wierp schuilt dan ook voornamelijk hierin dat hij het debat over het aan het werk houden en brengen van ouderen een flinke zwengel geeft. Want dat debat moet zeker gevoerd worden.
De uitkomst ervan kan echter niet luiden dat oudere werknemers categorisch minder moeten gaan verdienen. Dat is een al te simpele oplossing. Het is ook niet geheel eerlijk. Wie ouderen aan het werk wil helpen, mag ook van werkgevers inspanningen vragen, bijvoorbeeld in het faciliteren van scholing, zodat ook het oudere personeel de veranderingen in een bedrijf daadwerkelijk kan bijbenen.