Opinie

Moderne wetenschap niet in strijd met Bijbel

Het ter discussie stellen van een interpretatie van de Schrift trekt niet per definitie het gezag van de Bijbel zelf in twijfel, stelt Remko Muis. Hij ziet onder christenen een nodeloos defensieve houding ten opzichte van de moderne (natuur)wetenschap. Muis reageert op recente bijdragen van wiskundedocenten en een Canadese hoogleraar in deze krant.

27 February 2003 14:18Gewijzigd op 14 November 2020 00:10

De relatie van reformatorische christenen tot de natuurwetenschap is een ambivalente. Enerzijds is er in onze kring grote belangstelling voor de toepassingen van de wetenschap, en vanouds werd het onderzoeken van de Schepping gezien als een wijze om de Schepper te eren. Maar de wetenschap heeft ook tot allerlei resultaten geleid die op gespannen voet staan met wat men, op basis van de Bijbel, altijd voor waar heeft aangenomen. Dit heeft ertoe geleid dat niet alleen ongelovigen, maar ook gelovigen zelf de verhouding tussen wetenschap en geloof presenteren als een strijd tussen twee opponenten.

In de afgelopen weken heeft er een aantal opmerkelijke stukken in deze krant gestaan over de relatie tussen geloof en wetenschap. Twee wiskundedocenten gaven er blijk van na te denken over de relatie van hun vak tot het christelijk geloof (Ab van der Roest, 7 februari; drs. Wim Jan van Braak, 14 februari) en een Canadese hoogleraar besprak een boek over de geschiedenis van deze relatie (J. Byl, 19 februari). Allereerst zou ik waardering willen uitspreken voor de aandacht die er voor deze zaken is. Immers, het christelijk geloof heeft ook te maken met waar we mee bezig zijn in ons beroep en met de inhoud van ons vak.

Wat mij echter opviel, en daarom reageer ik op deze artikelen, was het gebrek aan zorgvuldigheid waarmee die relatie gelegd wordt, en de oppervlakkigheid waarmee een bepaald standpunt met ”de bijbelse visie” wordt geïdentificeerd. En dat is jammer, omdat de ongeloofwaardigheid van die standpunten op deze wijze ook schade doet aan de geloofwaardigheid van de Bijbel. En dat versterkt alleen maar de populaire visie dat christelijk geloof en wetenschap niet samengaan. Om aan te geven wat ik bedoel zal ik een voorbeeld geven.

Over wiskunde viel het volgende te lezen (mijn weergave): 1. Wiskunde is geen seculier vak, want er komen ook getallen voor in de Bijbel. 2. Wiskundigen zijn hoogmoedig als ze nieuwe getallen ”scheppen” of over het oneindige redeneren.

Voor beide stellingen lijken me weinig gronden te bestaan. Dat er in de Bijbel getallen voorkomen, wil nog niet zeggen dat de Bijbel iets met wiskunde te maken heeft. En dat het definiëren van nieuwe getallen hoogmoedig zou zijn, is ook niet duidelijk (”scheppen” klinkt hier wel erg suggestief: er wordt niets gemaakt dat er nog niet is, of het moet een gedachteconstructie zijn).

Zodra het over de relatie tot het christelijk geloof gaat, verliezen deze wiskundigen blijkbaar iedere mathematische zorgvuldigheid in hun redeneringen uit het oog.

Menselijke kant
Zo ook John Byl in zijn recensie van een boek over de receptie van de copernicaanse astronomie in Nederland in het RD van woensdag 19 februari. Na zijn weergave van de inhoud van het boek vraagt Byl zich af wat wij van deze episode in de wetenschapsgeschiedenis kunnen leren. „Het belangrijkste punt is het verschil in wereldbeeld: de bijbelse visie tegenover door mensen gemaakte alternatieven. Ten diepste is de vraag wat we als onze uiteindelijke autoriteit bestempelen: Gods Woord of de menselijke rede?” Nu is duidelijk dat de wetenschappelijke revolutie draaide om verschillende wereldbeelden: het geocentrische en het heliocentrische. Byl lijkt te beweren dat er ook nog zoiets bestaat als het bijbelse wereldbeeld en dat dit bijbelse beeld met een van de bovengenoemde wereldbeelden samenvalt.

Als hij hiermee bedoelt dat de bijbelschrijvers er een bepaald wereldbeeld op nahielden, zal dit weinig verbazing wekken. Maar als hij dit wereldbeeld ook opvat als onderdeel van de boodschap van de Schrift aan ons, en dus als normatief denkkader presenteert, roept dit op zijn minst vragen op. Hoe verhoudt zich, bijvoorbeeld, de rol van menselijke auteurs van de bijbelboeken (om wier wereldbeeld het hier gaat) tot het ene auteurschap van de Heilige Geest? In een interview met deze krant zei een predikant ooit niet zoveel behoefte te hebben aan het benadrukken van de menselijke kant van de Schrift. Wellicht is dat te begrijpen, gezien de moeilijke vragen die ermee samenhangen. Maar uiteindelijk doet het er weinig toe of we er behoefte aan hebben of niet. Want het heeft God behaagd bij monde van mensen Zijn boodschap bekend te maken. We zullen ons dus wel moeten afvragen hoe menselijke feilbaarheid en goddelijke onfeilbaarheid in de Schrift bij elkaar komen.

Wie dat niet wil, verzaakt zijn plichten tegenover God en Zijn gemeente. Als predikanten en theologen deze vragen laten liggen, gaan gemeenteleden er zelf wel mee aan de slag, met alle gevolgen van dien. Er zijn genoeg mensen die in deze zoektocht het evenwicht zijn kwijtgeraakt. Terugkerend naar mijn argument kunnen we stellen dat het nog maar de vraag is of er een normatieve bijbelse visie bestaat op het al of niet bewegen van de aarde.

Schriftgezag
Maar Byl gaat nog een stap verder en stelt dat „ten diepste” de discussie over het heliocentrische wereldbeeld een kwestie is van het al of niet geloven in de waarheid van de Schrift. Een zorgvuldige studie als die van collega Vermij laat echter zien dat dit alleen al historisch gezien een ongelooflijk versimpeld beeld is. Er stonden twee kosmologieën tegenover elkaar, maar daarmee ook twee verschillende interpretaties van de Bijbel. Daarmee is niet noodzakelijkerwijs gezegd dat het gezag van de Schrift zelf ter discussie stond.

Ten onrechte suggereert Byl, en veel reformatorische theologen met hem, dat het ter discussie stellen van een interpretatie van de Schrift ook het gezag en de geloofwaardigheid van de Schrift in twijfel trekt.

Dit nu is een zeer kwalijke suggestie, waarmee zij eenieder die zich in alle ernst afvraagt of wij de Schrift wel recht doen in de hoek zetten van de ketters en de ongelovigen. Niet alleen trekt men daarmee de goede bedoelingen van velen zonder pardon -dat is: genadeloos- in twijfel, maar men gaat bovendien uit van de onfeilbaarheid van de eigen interpretatie van de Bijbel. Het eerste oordeel is niet aan ons om te trekken, en het tweede is regelrecht in strijd met wat wij geloven over de beperktheid van ons verstand. Hoe je het ook wendt of keert: onze interpretatie van de Schrift en het Woord van God vallen nu eenmaal niet per definitie samen. We moeten dus tenminste de mogelijkheid openhouden dat we er naast zitten.

Op slot
Dat veel mensen dit niet doen, zou wel eens verklaard kunnen worden doordat velen denken dat deze openheid een vorm is van twijfel, of zelfs ongeloof. Toegegeven, bij velen die de confrontatie zijn aangegaan bleek dat ook zo te zijn. Maar het is heel goed mogelijk om te denken dat onze huidige interpretatie van sommige teksten correct is, en die toch te heroverwegen in het licht van nieuwe gegevens en inzichten, of die nu van taalfilosofische, hermeneutische, bijbelwetenschappelijke, historische of natuurwetenschappelijke aard zijn.

Een voorbeeld kan dit duidelijk maken. Wanneer iemand lange tijd van huis gaat en ervan overtuigd is dat hij de deur op slot heeft gedaan, is hij niettemin volstrekt rationeel als hij dit toch nog even controleert: er zijn immers grote belangen in het spel. Maar daarmee laat hij de overtuiging dat de deur al op slot zit niet automatisch los: hij vergewist zich er nogmaals van dat zij correct is, en is hier blij mee in het geval dat blijkt dat hij zich heeft vergist. In situaties waarin dit belang een levensbelang is, zal dit nog veel sterker het geval zijn. Het is dus een misverstand te denken dat een heroverweging van onze overtuigingen ten aanzien van de interpretatie van de Schrift noodzakelijk voortkomt uit ongeloof: het is voldoende in te zien dat wij feilbaar zijn en ons kunnen vergissen. Niet voor niets hebben de reformatoren de onfeilbaarheid van de kerkelijke traditie afgewezen!

Dit alles maakt het onmogelijk om een discussie over verschillende interpretaties van de Bijbel weer te geven als een discussie waarin het bijbelse wereldbeeld tegenover een onbijbels alternatief staat. Wat ter discussie staat, is welk beeld nu eigenlijk het bijbelse is! Niet alleen wetenschap wordt bedreven vanuit bepaalde veronderstellingen, of vanuit een bepaald wereldbeeld als uitgangspositie, maar ook de Schrift wordt op die manier gelezen. Helaas wordt dit in talloze discussies over het schriftgezag en over de verhouding van geloof en wetenschap niet onderkend.

Paardenmiddel
Dat de visie van Byl onzorgvuldig is uitgewerkt, blijkt ook uit de slotalinea van zijn recensie. Hoe zit het nu, vraagt hij, staat de aarde nu stil of beweegt ze? Terecht merkt hij op dat we alleen relatieve bewegingen kunnen meten. Absolute beweging kunnen we alleen definiëren, en de keuze van een ruststelsel hangt af van ons geloof, zo beweert Byl. Hij lijkt dan tot zo’n keuze te komen door absolute beweging te definiëren als beweging ten opzichte van de troon van God. Hier wordt een aantal bochten kort genomen, en een visie als de bijbelse gepresenteerd die zeker niet zomaar uit de Bijbel valt af te leiden.

Ten eerste veronderstelt Byl dat we een keuze voor een ruststelsel kunnen maken: dat is pas mogelijk als er zoiets bestaat als absolute ruimte, wat binnen de relativiteitstheorie niet erg vanzelfsprekend is. Ten tweede veronderstelt Byl dat we zo’n keuze moeten maken, wat nog veel minder vanzelfsprekend is. Ten derde vat Byl de troon van God op als aanwezig op een ruimtelijke plaats. Zelfs als dat kan, is nog niet duidelijk welke relatie die plaats heeft tot onze ruimte, en dus ook niet of het mogelijk is dingen uit onze wereld, zoals de aarde, te lokaliseren ten opzichte van Gods ruimte. Omdat God alomtegenwoordig is, is het bovendien betekenisloos om te zeggen dat iets zich ten opzichte van Hem beweegt of niet. Kortom: Byl gebruikt een paardenmiddel om vast te kunnen houden aan een vermeend bijbelse visie: het geocentrisch wereldbeeld.

Dat zijn visie niet wetenschappelijk ontkracht kan worden is, als het waar is, een schrale troost. De woordkeuze van Byl is hier eens te meer een bewijs van de nodeloos defensieve houding van veel christenen ten opzichte van de moderne natuurwetenschap. We lijken te zijn vergeten dat de werken van Gods mond en de werken van Zijn handen elkaar niet tegen kunnen spreken. Zouden ons geloof dat de wereld door God is geschapen, en de overtuiging dat de Schrift door Hem is ingegeven, ons niet de vrijmoedigheid moeten geven om de wetenschap (met inachtneming van haar grenzen) gewoon haar werk te laten doen? Het mes van de menselijke feilbaarheid snijdt aan twee kanten: wetenschap is mensenwerk, maar bijbellezen ook.

De auteur is als aio verbonden aan het Instituut voor Geschiedenis en Grondslagen van de Wiskunde en de Natuurwetenschappen aan de Universiteit Utrecht.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer