Geef SGP meer ruimte
Het advies van de procureur generaal aan de Hoge Raad en de eerdere uitspraak van het Haagse gerechtshof tegen de SGP miskennen de vrijheid van de SGP om naar haar geloofsovertuiging te handelen, vindt Leendert van Beek.
De procureur-generaal heeft op 27 november een advies uitgebracht aan de Hoge Raad in de civiele procedure tegen de SGP. In 2007 sprak het gerechtshof in Den Haag uit dat de staat maatregelen moet nemen om de ongelijke behandeling van vrouwen door de SGP te beëindigen. De staat ging tegen die uitspraak in cassatie bij de Hoge Raad.De civiele procedure staat overigens los van de bestuursrechtelijke procedure, waarin het ging om het verstrekken van overheidssubsidie aan de SGP. Uiteindelijk heeft de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de staat –en dus impliciet de SGP– in het gelijk gesteld, waardoor de subsidie gehandhaafd blijft. In de civiele procedure gaat het echter om de eis dat de staat maatregelen neemt tegen het standpunt van de SGP dat vrouwen niet op de kieslijsten van de partij kunnen staan.
De SGP beroept zich voor haar standpunt op de vrijheid van godsdienst. Het vrouwenstandpunt is namelijk een uiting van een geloofsovertuiging. Het Hof heeft dit standpunt echter verworpen met de stelling dat het uitsluiten van vrouwen van het passief kiesrecht niet de kern van de godsdienstvrijheid raakt, maar slechts de buitenste schil.
Terughoudendheid
Het advies in de SGP-zaak van de procureur-generaal F. Langemeijer (waar overigens twee jaar over gedaan is!) gaat in op de werking van het VN-Vrouwenverdrag in de nationale rechtsorde. Daarnaast gaat hij in op de gelijke behandeling van mannen en vrouwen enerzijds en de vrijheid van vereniging, godsdienst en meningsuiting van de SGP anderzijds. In de praktijk volgt de Hoge Raad in grofweg 70 procent van de gevallen het advies op. Als de Hoge Raad dit advies overneemt, zal de regering naar alle waarschijnlijkheid maatregelen tegen de SGP moeten nemen.
Ik ben van mening dat er vraagtekens bij de redenering van het Hof en het advies van de procureur-generaal gezet kunnen worden. Zij gaan volledig voorbij aan het in Nederland geldende beginsel van interpretatieve terughoudendheid. Dat houdt kort gezegd in dat de bevoegde rechter –in dit geval de burgerlijke rechter– zich niet mengt in de interpretatie en beoordeling van geloofskwesties: de interpretatie van de betrokkene zelf moet het uitgangspunt zijn. Dit beginsel is gebaseerd op de opvatting dat het niet primair aan buitenstaanders is om uit te maken wat de gelovige onder het belijden van zijn godsdienst heeft te verstaan (gewetensvrijheid).
Daarnaast valt de vrijheid van de betrokkene om zich in het maatschappelijk verkeer naar zijn godsdienstige overtuiging te kunnen gedragen ook onder het bereik van de vrijheid van godsdienst. Immers als iemand zich niet meer mag gedragen overeenkomstig zijn godsdienstige overtuiging, dan is de vrijheid van godsdienst een lege huls.
Europese Hof
Bovendien miskennen het Hof en de procureur-generaal met hun standpunten dat de notie van het ”kernrecht” (oftewel de verschillende schillen/gradaties van de godsdienstvrijheid) niet in de Grondwet noch in verdragen is aanvaard als geldige zelfstandige beperkingsgrond voor de uitoefening van grondrechten. Dit laatste geldt overigens ook voor wat betreft de vrijheid van vereniging.
Ten slotte acht het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) dat zekere terughoudendheid is geboden bij het (overheids)ingrijpen bij politieke partijen. Deze partijen zijn namelijk essentieel voor het goed functioneren van een pluriforme democratische samenleving, waarbij ook rekening met minderheden moet worden gehouden.
Op 13 februari 2003 deed het EHRM uitspraak over de vraag of de Turkse overheid een Turkse politieke partij mocht verbieden. De betreffende islamitische partij wilde de democratie ondermijnen, desnoods met geweld. Alleen bij een concreet gevaar voor de democratische rechtsorde acht het EHRM ingrijpen gerechtvaardigd. Voor zover ik weet heeft de SGP nooit tot geweld opgeroepen.
Pijnlijk
Mocht de Hoge Raad ten nadele van de SGP beslissen en de overheid opdragen maatregelen tegen de partij te nemen, dan is het EHRM de laatste strohalm voor de SGP. De SGP moet dan binnen zes maanden na het arrest van de Hoge Raad een klacht bij het EHRM indienen. Of dit gunstig zal uitpakken, valt nog te bezien.
In ieder geval is de SGP niet bij voorbaat kansloos als ze eenmaal ontvankelijk is verklaard. In een substantieel deel van de gevallen concludeert het EHRM namelijk dat er een schending van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is.
Naar alle waarschijnlijkheid zal op 26 februari het arrest van de Hoge Raad worden uitgesproken. Dan zal uiteindelijk blijken hoeveel vrijheid andersdenkenden de SGP nog geven. Wellicht zal er bij de komende verkiezingen al een vrouw op de kieslijst van de SGP (moeten) staan. De manier waarop dat gaat, doet pijn.
De auteur is medewerker op een notariskantoor en studeert in deeltijd Nederlands recht aan de Radboud Universiteit Nijmegen.