Chippen aan de deur, dat gaat niet werken
Zit je net lekker te eten, staat er een collectant voor de deur. „Nou en?” reageert Teunie Fijan, collectant in én voor hart en nieren. „Bij mij komen ze ook onder ’t eten. Ik doe het toch zeker niet voor mezelf?”
De Hartstichting, de Kankerbestrijding, het Epilepsiefonds, de Brandwondenstichting, de Hersenstichting: stuk voor stuk hebben ze een goeie aan Teunie Fijan (57) uit Moerkapelle. Sinds jaar en dag loopt ze voor al die organisaties langs de deuren met de collectebus. „O ja, en een poosje geleden ook nog voor de Nierstichting. Daar kwamen ze collectanten tekort, dus toen zei ik: Goed hoor, breng die bus maar effe.”Fijan is de uitzondering die de regel bevestigt dat het steeds moeilijker wordt om collectanten te vinden en te houden. „Ik doe het al 37 jaar, ik ben ermee opgegroeid. Een tante van me organiseerde vroeger collectes voor de Kankerbestrijding en de Nierstichting. Als nichtje moest je gewoon meehelpen. We waren thuis met z’n dertienen; een paar werden er uitgeplukt om langs de deuren te gaan. Mijn tante is nu overleden, maar ze collecteerde nog tot haar 90e.”
Of ze dat zelf zolang volhoudt, weet ze niet. „Ik denk er weleens over die collectebus aan de wilgen te hangen. Maar ik doe het nooit. Dan heb ik gegeten, en dan ga ik toch maar weer. Wie moet het anders doen?”
Lootjes verkopen
De Moerkapelse collectante ziet weinig in het moderniseren van de collecte, zoals een vandaag verschenen rapport over collectes aanbeveelt. „Moet ik dan lootjes gaan verkopen? Dat kan toch niet? Ik hoor de mensen al zeggen: Ze komt al zo veel jaar, nu moet ik ook nog een lot van haar kopen. Nee hoor. Gewoon collecteren en hup, het geld naar de stichting. Klaar.”
Pinnen en chippen aan de deur, daar ziet Fijan al helemáál niets in. Het rapport onderschrijft dat. „Oudere mensen begrijpen het niet als je daar met zo’n ding staat om te chippen. En ze vertrouwen het misschien ook wel niet. Ze vinden het al raar als ze van tevoren een zakje krijgen voor de collectebus. Dat plakken ze helemaal dicht, soms zelfs met lijm en plakband.”
Wat wel verbeterd kan worden, is volgens Fijan de binding van de collectant met de organisatie – wat ook een van de aanbevelingen van het rapport is. „De Brandwondenstichting doet het goed. Daar krijg je na tien jaar collecteren een diploma, en na twintig jaar een beeldje. Ook houden ze af een toe een dag voor collectanten, mét een lunch en allerlei dokters die toespraken houden. Nou, ik loop al zo veel jaar voor de Kankerbestrijding en de Hartstichting, maar van hen heb ik nog nooit een bloemetje gehad.”
Dorpsomroeper
De collectante hoeft geen moment te denken welk doel in Moerkapelle het meest aanspreekt. „De Kankerbestrijding”, zegt ze meteen, beslist. „Dat heeft er ook mee te maken dat Moerkapelle een klein dorp is. Iedereen kent elkaar. Dus je weet: die en die heeft kanker. Dit jaar zijn er een paar jonge mensen op het dorp aan gestorven. Dat merk ik direct aan wat er in de bus wordt gestopt.
En aan de gesprekken merk ik ook dat de mensen met elkaar meeleven. Ze vertellen veel, en vragen veel; vooral ouderen. Zie je die nog weleens? En hoe is het met die? Dan sta ik zó twintig minuten aan de deur. Soms voel ik me net een dorpsomroeper.”
Moerkapelle mag dan een klein dorp zijn met veel sociale controle, ook daar zijn notoire nietsgevers. Maar die moeten vroeger opstaan om Fijan om de tuin te kunnen leiden. „Pas zei een vrouw tegen me: Vandaag niet. Ik zei: Best meisje, volgende keer beter. Toen ben ik er de volgende dag wéér langs gegaan. Ze keek verbaasd: Je bent gisteren toch al geweest? Ja, zei ik, maar misschien ben je nu in een betere bui. Toen haalde ze haar portemonnee.”
Ze kent haar pappenheimers, ook de zogenaamde afwezigen. „Soms zie je ze nog juist naar achteren lopen. Blijf ik gewoon een poosje bellen. Of ik geef een klap op ’t raam en hou de bus omhoog. Dan hoor ik vaak: O, ik heb de bel niet gehoord. Ja daag, denk ik dan. Ik hoor ’m toch zeker ook.”
En dan die man die juist naar een tv-spotje van de Brandwondenstichting zat te kijken toen ze aanbelde. „Hij zei: De Brandwondenstichting? Nooit van gehoord. Nou, zei ik, ik zag anders dat u d’r juist naar keek. O, zei hij. Ik zal even wat halen.”
Doordouwen
Ook wie écht niet thuis is, komt niet onder Fijan uit. „Ik schrijf altijd op wie er niet zijn en dan kom ik desnoods een paar keer terug.
In een collecteweek begin ik op maandag direct na het eten, al om halfzes. De afwas is dan voor m’n man. Ik loop tot een uur of zeven. Dan zijn de mensen meestal thuis. Ja, dat is voor veel mensen precies onder het eten. Maar je moet een beetje doordouwen, hoor. Als ze er wat van zeggen, vertel ik dat ze bij mij ook onder het eten aan de deur staan. Ik doe het toch zeker niet voor mezelf?”