Cohen: samenbinden met smalltalk
Bij zijn aantreden als burgmeester van Amsterdam werd hem de vraag voorgelegd wat hij als zijn belangrijkste opdracht voor de stad zag. De woorden die hij toen uitsprak, hebben inmiddels een legendarische status: „De boel bij elkaar houden.” Vindt Job Cohen (62) –in binnen- en buitenland beschouwd als een van ’s werelds beste burgemeesters– zichzelf geslaagd in zijn missie? „Zo veel mensen op zo’n klein stukje grond – ik ben er altijd mee bezig, soms meer, soms minder succesvol; ik heb ze niet alle 750.000 aan een touwtje.”
Zijn werkkamer in het stadhuis biedt hem zicht op een van de intiemste stukjes Amsterdam: de Amstel, ten noorden van de Magere Brug, met zijn karakteristieke woonboten en historische grachtenpanden. De alledaagse wereld waarin de Amsterdammers hun leven leiden, kan hem nauwelijks een moment ontgaan. Bijna dagelijks mengt Cohen zich onder de mensen op de kades en in de smalle winkelstraten en maakt hij een praatje met deze of laat hij zich aanschieten door gene.Voor Cohen heeft de smalltalk grote waarde. Ze helpt hem, zegt hij, bij de doordenking van de vraag welke processen schuilgaan achter wat hij in de publieke ruimte waarneemt. Dat religie daarbij een rol speelt, staat wat hem betreft buiten kijf. In zijn boekenkast staan de bronnen van de invloedrijkste godsdiensten strak naast elkaar: Bijbel, Koran, Tenach. Boven op een drieluik over de geschiedenis van Holland ligt ”In de voetsporen van Abraham”, een studie over de dialoog tussen jodendom, christendom en islam.
U bent burgemeester van een stad met 750.000 inwoners afkomstig uit 175 verschillende landen. Voelt u zich van al die mensen ook een beetje burgerváder?
Opgewekt: „Jazeker. Dat is een van de belangrijkste rollen die mij zijn toevertrouwd.”
Klinkt het niet paternalistisch?
„Nee, helemaal niet. Ik merk het als ik de stad inga: mensen vinden het leuk te vertellen wat hen bezighoudt. En ik vind het leuk naar hun verhalen te luisteren. Voor een burgemeester is het van essentieel belang dat je in de gaten hebt wat mensen doen en waarmee zij zitten. Wat mijn baan zo aantrekkelijk maakt, is de enorme afwisseling. Het ene moment ben ik bezig met een groot project, het andere moment bespreek ik met mensen hun alledaagse probleem.”
Over u wordt gezegd: „Heeft een groot hart voor mensen.”
Relativerend: „Ach…”
Uw broer Floris zei ooit: „Job was als kind altijd socialer dan ik.”
Hij lacht. „Als je niet in mensen geïnteresseerd bent en in wat hen drijft, kun je geen burgemeester zijn.”
Heeft u dat sociale van uw moeder? Ooit zei u: „Mijn moeder is een warm mens.”
„Ik heb van mijn ouders veel moois geërfd. Thuis werd altijd volop gediscussieerd. Mijn moeder zat lange tijd voor de PvdA in de gemeenteraad van Heemstede. Ook maakte ze deel uit van de Raad voor de Kinderbescherming. Als ze thuis kwam zei ze regelmatig: „Moet je nu toch eens horen wat ik heb meegemaakt…”
U komt uit een sociaaldemocratisch gezin van Joodse komaf. Wat betekent dat laatste voor u?
„Laat ik het zo zeggen: Ik ben mij er altijd van bewust geweest, vooral vanwege het historische aspect. Ik ben van 1947, net na de oorlog. Mijn ouders hebben jarenlang ondergedoken gezeten. De grootouders van vaderszijde zijn in de concentratiekampen omgebracht. Na de oorlog kwam mijn vader als historicus terecht bij het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie. Over de geschiedenis van Joden in de oorlog kreeg ik van huis uit veel mee. Dat zit in mij.
Maar ik zeg erbij: Met het Joodse geloof zelf heb ik niks. Dat speelt in mijn leven op geen enkele manier een rol. Ik ben ook helemaal niet Joods opgevoed.”
Amsterdam kreeg na de oorlog diverse Joodse burgemeesters. Heeft dat voor u een symbolische waarde?
„Die symboliek is voor mij heel duidelijk, al heeft ze bij mijn weten nooit invloed gehad op de benoemingen zelf. Ze wijst wat mij betreft op de verbondenheid tussen Amsterdam en het Jodendom.
Amsterdam is een stad met een enorm litteken. Tijdens de oorlog vond een decimering van de Joodse gemeenschap plaats. Dat Amsterdam nadien toch weer enkele burgemeesters van Joodse komaf heeft gekregen, ja, dat vind ik treffend.”
U trad zelf aan in 2001, kort voor de terreuraanslagen in New York, met een uitspraak die inmiddels legendarisch is: „De boel bij elkaar houden.” Nog korter vatte u die samen met een titel van uw nieuwste boek: ”Binden”. Vindt u dat u de afgelopen jaren in die opdracht bent geslaagd?
„Die vraag is niet te beantwoorden. Je weet niet wat er zou zijn gebeurd als hier iemand had gezeten die de boel heel anders had aangepakt.
Voor mij is een van de allerleukste dingen om te doen: mensen tot hun recht laten komen. Ik hoef niet zo nodig een stempel op de stad te drukken. Wat ik wel wil is dat zo veel mogelijk mensen op een ruimte van slechts enkele vierkante kilometers zo veel mogelijk gelegenheid krijgen hun talenten zo goed mogelijk te ontwikkelen, zonder dat zij anderen daarbij in de weg lopen. Dat is de opgave waar de stad voor staat. Daaraan wil ik mijn bijdrage leveren.”
Door sociale processen als individualisering en globalisering zijn mensen van elkaar vervreemd, door terreur en geweld bovendien soms ook bang voor elkaar. Is de samenleving in staat van ontbinding?
„Die kwalificatie gaat mij veel te ver. Dat wordt vandaag de dag wel geroepen, maar daar ben ik het mee oneens. Kijk eens om u heen: de stad groeit en bloeit aan alle kanten. Tegelijkertijd zien we dat een aantal oude bindingskaders is weggevallen: de kerk, allerlei politieke bewegingen. Het gevoel dat mensen iets met elkaar hebben, is minder vanzelfsprekend dan vroeger.”
Hoe taxeert u de situatie?
„Ik vind dat de sfeer er niet op vooruit is gegaan. Daarom moeten we ons best doen nieuwe vormen van burgerschap te ontwikkelen. Mensen moeten weer het gevoel krijgen dat ze wat met elkaar hebben.”
U schrijft in uw boek dat na de moord op Theo van Gogh in 2004 in het land een klimaat van angst en bedreiging is ontstaan. Staat de samenleving op een tweesprong?
„Wat bedoelt u?”
U zei onlangs: „De boel bij elkaar houden door de diversiteit van de Nederlanders te respecteren, is beter dan de boel uit elkaar laten knallen door elkaar te gaan verketteren.” Welke kant gaat het op?
„Dat weet ik niet. Maar zelf kies ik er heel uitdrukkelijk voor niet mee te doen aan het gebruik van grote woorden. Zie wat er de afgelopen week is gebeurd: al dat geroep over demoniseren en gedemoniseerd worden – ik vind dat helemaal niks. Ik denk dat dat erg contraproductief is voor het zoeken naar wat verbindt.”
Alle polarisatie leidt tot onzekerheid onder mensen: waarin mondt de tweespalt uit?
„Dat kun je niet voorspellen. Er zijn mensen die naar het verleden wijzen en naar wat er in de oorlog is gebeurd, maar daaraan wil ik evenmin meedoen.”
„Waar het om gaat is dat we ons inzetten voor een scherp en zuiver debat. Met polarisatie op zichzelf is niks mis. Het schept alleen maar helderheid als mensen heel precies aangeven wat hun standpunten zijn. Wat onverstandig is, is dat mensen elkaar gaan verketteren en steeds luider gaan roepen dat anderen niet deugen. Dat moet je zo veel mogelijk tegengaan.”
U staat bekend als een man van gematigdheid die nadruk legt op dialoog en in het debat de nuance zoekt. Dat leidt ertoe dat u ter rechterzijde van het politieke spectrum wordt uitgemaakt voor…
Wijzend naar zijn kop thee: „…theedrinker. Softie.”
Wat doet dat met u?
„Het kan me niet zo veel schelen. Als het gaat om het theedrinken: er zit iets veroordelends in. Zo van: al dat gedoe helpt helemaal niet. Ik denk dat het wel degelijk helpt. Alleen, het is de helft van het verhaal. Ik vind dat je niet alleen moet binden, maar ook moet optreden. Dat doe ik dan ook. Er zijn mensen die dat niet willen zien. Nou, dan zien ze het maar niet.
Toen ik zei dat ik de boel bij elkaar wil houden, werd er buitengewoon meesmuilend gereageerd. Af en toe gebeurt het dat iemand me vraagt: Daar heb je zeker wel spijt van? Geen sprake van, zeg ik dan. Dat is nog steeds de belangrijkste opgave die er is. Dus als mensen er kritiek op hebben, zeg ik: Prima, maar ik ben het niet met je eens.
Dat beeld van softie: op het gebied van veiligheid heb ik de afgelopen jaren forse maatregelen ingevoerd, maatregelen waarvan mensen denken: heeft híj die genomen? Ja, die heb ík genomen.
Met zo veel mensen samenleven op zo’n klein stukje grond – dat vraagt om een goed beleid met duidelijke grenzen. Natuurlijk worden die dagelijks overschreden en worden er nog steeds mensen uit buurten weggepest; dat vind ik vreselijk en ik vind dat dat zo veel mogelijk moet worden voorkomen, maar ik heb ze niet alle 750.000 aan een touwtje.”
U bent een van de eerste bestuurders die religie op de agenda van het politieke debat hebben geplaatst omdat zij volgens u een belangrijk bindmiddel is. Vanwaar?
„Kort na de aanslagen in 2001 ben ik op het spoor van religie gezet, onder meer door een bezoek aan een zondagse bijeenkomst van een evangelische broedergemeente in Amsterdam-Oost. Toen ik die kerk bomvol Antilliaanse en Surinaamse Nederlanders zag, besefte ik hoe belangrijk de kerk voor mensen is en hoezeer zo’n gemeenschap een ankerplaats kan zijn voor hen die uit een heel ander werelddeel hierheen komen en niet veel meer dan hun geloof meenemen. Zij vinden er een eigen plekje en kunnen vanuit die vertrouwde context hun plaats bepalen in een nieuwe wereld.”
U bepleit meer ruimte voor religie. Liberalen zijn bang dat u daarmee de klok van het vooruitgangs-geloof terugzet.
„Liberalen zeggen: Geloven is prachtig, maar doe het maar achter je voordeur. Dat vind ik niet. Waarom zou de een zijn standpunt wel mogen uitdragen en de ander niet? Wie bepaalde opvattingen heeft, mag ze in de publieke ruimte tot uiting brengen, mits dat niet ten koste gaat van anderen.”
Door zo mild te spreken over religie zou u extremistische krachten onbedoeld de ruimte bieden. Zo ontstaan er hoe langer hoe meer islamitische wijken waarin de sharia de norm aangeeft.
„In de eerste plaats: ik zie er niet zo veel van, om niet te zeggen: niets. In de tweede plaats: islamitisch recht heeft niets van doen met Nederlands recht. En alleen met het laatste hebben wij in dit land te maken.”
„Neem het islamitisch huwelijk. Ik ga er zowel praktisch als principieel mee om. Als mensen gaan samenwonen en dat op een manier doen die het beste bij hen past, is dat hun zaak. Dat moeten zij helemaal zelf weten. Dat is de praktische kant van het verhaal. Maar het principiële is dat de vorm van samenwonen wel binnen de grenzen van het Nederlands recht moet blijven. Zo niet, dan moet er worden opgetreden.”
Is religie een obstakel op de weg naar vooruitgang?
„Dat kan, maar dat hoeft niet. De extremistische islam is zonder enige twijfel een groot gevaar.
Tegelijkertijd zijn er vormen van de islam waarvan wel degelijk een positieve invloed op de samenleving kan uitgaan. Ik denk aan de gastvrijheid waarmee moslims rond ramadan hun huis openzetten voor anderen. Dat vind ik altijd weer indrukwekkend.”
Islamcritici vinden dat u te luchtig over de islamisering van Nederland doet.
„Dat mogen zij vinden.”
U zou de risico’s van islamisering onderschatten.
„Nou, dat denk ik dus niet. Wat ik zie is dat de meeste moslims in het Westen niet altijd even veel aan hun geloof doen. Mensen zijn hier niet komen wonen om de islam te verbreiden, maar om de eenvoudige reden dat zij graag een goed leven willen leiden.
Natuurlijk, er zijn mensen die een radicaliserende kant opgaan. Voor hen hebben wij speciale programma’s ontwikkeld. Of we daarmee succesvol zijn? Dat is moeilijk te zeggen. Je weet niet wat je niet weet. Wat we wel weten, is dat we er in een flink aantal gevallen in zijn geslaagd jongeren weg te krijgen van zeer extreme vormen van de islam.”
U heeft zich sinds uw aantreden als burgemeester meer dan ooit verdiept in religie. Heeft dat wat u hebt gezien en gehoord u ook persoonlijk geraakt?
„Niet in de zin waarop u doelt. Ik kijk er altijd met een zekere verbazing naar.”
Verbazing?
„Omdat ik zelf niets met het geloof heb. Maar ik zie dat andere mensen er hun houvast wel in vinden. Dan denk ik altijd: Het lijkt me heel prettig voor hen.
We delen dezelfde vragen. Over goed en kwaad. Over vrijheid, gelijkheid en solidariteit. Wie ben ik? Waar hoor ik bij? Hoe zit het leven in elkaar? Ik merk de afgelopen jaren dat ik mij meer thuisvoel in de humanistische traditie dan in de religieuze. Ik zoek de antwoorden veel meer in de mens zelf.”
Waarop komt wat u betreft de zin van het leven neer?
„O, daar heb ik helemaal geen idee van.”
Heeft het wel zin om erover na te denken?
„Ik begrijp dat mensen ermee bezig zijn. Maar u merkt: ik ben nog niet bij het begin van een antwoord gekomen. Ik ben vooral pragmatisch ingesteld. Als het even kan: met de voeten op de grond. Ik probeer mijn leven op een zo goed mogelijke manier te leven. Dat betekent voor mij: probeer er te zijn, niet alleen voor jezelf, maar ook voor de mensen om je heen.”
Levensloop
Marius Job Cohen (1947, Haarlem) groeide op in Heemstede. Na het volgen van het voortgezet onderwijs aan het Stedelijk Gymnasium te Haarlem studeerde hij Nederlands recht in Groningen.
Cohen mag zich driemaal doctor noemen: in 1981 promoveerde hij aan de Rijksuniversiteit Leiden, in 2007 en in 2008 kreeg hij een eredoctoraat van respectievelijk de University of Windsor (Canada) en de Radboud Universiteit Nijmegen. Cohen was van 1983 tot 1993 en van 1995 tot 1998 hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Limburg. Vijf jaar lang was hij er tevens rector magnificus.
Voor de PvdA kwam Cohen tussentijds in het kabinet-Lubbers III, van 1993 tot 1994. Hij was staatssecretaris voor het hoger onderwijs. Van 1998 tot 2001 was hij staatssecretaris van Justitie in het kabinet Kok-II. Bij de verkiezingen van 2003 werd hij genoemd als kandidaat voor het premierschap.
Cohen is per 15 januari 2001 burgemeester van Amsterdam. Als hoogtepunt in zijn loopbaan geldt de sluiting van het huwelijk van kroonprins Willem-Alexander en prinses Máxima in 2002, als dieptepunt de moord op Theo van Gogh in 2004. In 2006 werd hij genomineerd voor de World Mayor Award, een prijs voor ’s werelds beste burgemeester. Hij eindigde op de tweede plaats.
Over zijn visie op integratie liet Cohen zich meer dan eens uit in toespraken en lezingen. De belangrijkste daarvan zijn gebundeld in ”Binden”. Het boek verscheen vorige maand bij uitgeverij Bert Bakker.