Het exegetische goud van kerkvaders
De exegese van de kerkvaders is een onuitputtelijke goudmijn, vindt dr. Marten van Willigen. „Het gaat de eerste kerkleraars om een diepere laag van de tekst, zonder tekort te doen aan de letterlijke betekenis.”
Zaterdag treedt Stichting Exegese Vroege Kerk voor het eerst naar buiten tijdens een bijeenkomst in de Broederkerk te Kampen. Er zijn lezingen van prof. dr. A. P. Orban, emeritus hoogleraar vroegchristelijk Latijn en Grieks aan de Radboud Universiteit Nijmegen, en van dr. Van Willigen, senior onderzoeker bij het Centrum voor Patristisch Onderzoek (CPO) en sinds 1 oktober gastonderzoeker bij de Faculteit Katholieke Theologie van de Universiteit van Tilburg.Van Willigen is vanaf zijn studie klassieke talen gefascineerd door de Bijbeluitleg van de kerkvaders. Dat was voor hem de reden om vorig jaar Stichting Exegese Vroege Kerk op te richten, met als doel de vroegchristelijke Bijbeluitleg opnieuw onder de aandacht te brengen en het wetenschappelijk onderzoek op dit terrein te stimuleren.
Van Willigen is momenteel bezig met het ”Dagboek van de Vroege Kerk”, waarin geschriften van de kerkvaders opnieuw vertaald worden en van een verklarende uitleg worden voorzien. Nu hij per 1 oktober voor drie jaar gastonderzoeker in Tilburg is geworden, blijft hij als adviseur bij de stichting betrokken. Zijn onderzoek in Tilburg zal zich met name richten op de exegese van de kerkvaders en speciaal op de Bijbeluitleg van Ambrosius, de kerkvader op wie hij promoveerde.
Allegorese
Uit onderzoek blijkt dat de kerkvaders zich in de uitleg van de Bijbel vooral lieten leiden door de allegorese, gericht op de dieper liggende geestelijke of mystieke betekenis van de letterlijke woorden. De joodse Bijbeluitlegger Philo van Alexandrië is daarbij meermalen door Ambrosius als inspiratiebron gebruikt. Philo beschreef, binnen dit kader van de allegorese, de vier paradijsrivieren aan de hand van de deugdenleer van Plato. Gaat dit voorbeelden van allegorese niet te ver?
Van Willigen bestrijdt dat het hier alleen maar om een vergeestelijking gaat. „Het gaat in de allegorese om de diepere betekenis van de tekst. In de Vroege Kerk komt het beeld van de vier paradijsrivieren vaak voor als symbool op doopvonten. Ze symboliseren een verwijzing naar een andere werkelijkheid. Ze herinneren de dopeling eraan dat hij ooit in een staat van rechtheid verkeerde, in het aardse paradijs, maar nu, door de doop, een nieuwe hoop heeft op de werkelijkheid die nog komt, het hemelse paradijs. Het stromende water van de doop is op die manier thematisch aan het stromende water van de paradijsrivieren verwant. Dat in het nieuwe leven van de dopeling ook de deugden een rol spelen, is niet meer dan logisch. Het christendom kent ook een praktische uitwerking.”
De allegorese is een wetenschappelijke methode die in de eerste eeuwen algemeen aanvaard was, aldus Van Willigen. „Dat was met name het geval in Alexandrië, destijds het topcentrum van de wetenschap, zoals Rome het bestuurlijke centrum was. Het was een methode die ook buiten de christelijke wereld aanvaard was, zoals bij Homerus. Naast de historische lijn kenden de kerkvaders de geestelijke lijn die de diepere laag van een tekst blootlegde. Ik vind dat de kerkvaders daar serieus mee zijn omgegaan, al deed de een dat beter dan de ander.”
Van Willigen, voorheen werkzaam als docent klassieke talen in het middelbaar onderwijs, ziet het als een keerpunt in zijn leven toen prof. dr. Paul van Geest, directeur van het CPO, hem begin dit jaar vroeg om aan de slag te gaan als senior onderzoeker in Tilburg. Het gaat vooralsnog om een betrekking als gastonderzoeker, die hem de beschikking geeft over alle studiefaciliteiten en wetenschappelijke contacten in Tilburg.
Van Willigen: „Ik heb deze baan toch ook wel als roeping gezien. Je geeft een school op om de kerk te dienen. Tilburg vertegenwoordigt een katholieke spiritualiteit en een oecumenische instelling. Dat sluit prachtig aan bij de insteek van de kerkvaders. Bij hen zijn alle onderwerpen te vinden die de kern van ons geloof vormen.”
Hij betreurt het dat Rome en de Reformatie zich vaak op de Vroege Kerk beriepen om hun eigen sjibbolets te verdedigen. „Na de kerkvaders zijn er eigen accenten gelegd, maar juist de patres zijn in staat om ons bewust te maken van onze ongedeelde traditie. Zij stonden qua tijd dicht bij het tijdperk van het Nieuwe Testament. Dat geeft aan deze Bijbeluitleggers van het eerste uur een grote mate van authenticiteit. Lezers kunnen zich laven aan een vroegchristelijke bron, die toen nog onbesmeurd was.”