Woestijn
God leidt de zondaar door de woestijn om hem te laten weten wat in zijn hart is, zoals Hij de kinderen Israëls in de woestijn door de beproeving leerde zien wat een murmurerend, opstandig, hardnekkig en ongelovig volk zij waren. Dit zal de zondaar echter in het minst niet verontschuldigen, als hij toegeeft aan de werkingen van de verdorvenheid in zijn hart. God laat sommigen daardoor wel hun godloosheid kennen, opdat Hij dit daarna tot hun heil doet zijn, als Hij dit in Zijn oneindige wijsheid nodig acht.Wij moeten het kwade niet doen, opdat het goede daaruit zal voortkomen. Als we dit zouden doen, openbaren we hoe vreselijk onredelijk en verwaand wij zijn. We dagen hierdoor God uit om Zich geheel van ons te onttrekken. Dit zien we in die murmureerders wier lichamen in de woestijn vielen. God had immers in Zijn toorn gezworen dat ze niet in Zijn rust zouden ingaan. Zij die zich moedwillig aan hun godloosheid overgeven, bevinden zich in groot gevaar om daarmee God te tergen.
Desondanks is het Gods wijze van doen om de mens door een of ander middel de plaag van zijn hart te openbaren, voordat Hij Zijn verlossende liefde aan de ziel openbaart. Zolang de zondaar niet overtuigd wordt, blijft de zonde verborgen. Ze geven er geen acht op, maar God maakt de wet krachtig om de mens de zonde van zijn hart en leven voor te stellen.
Jonathan Edwards, predikant te New Jersey (Leerredenen, 1791)