Franciscus, zondaar en heilige
Hij gooide het geld over de balk en alles wat hij verdiende ging op aan eten en pret maken met zijn vrienden. Totdat Franciscus tot bekering kwam. Hij verkocht alles wat hij had, hulde zich in een grijsbruine pij en trok door de straten van Assisi om vrede en bekering te prediken.
Acht eeuwen zijn er sindsdien verstreken. Maar nog steeds ligt Assisi tussen de wijngaarden, velden en pijnbomen van de Monte Subasio, boven het dal van Spoleto, in Midden-Italië. En nog steeds geurt de lucht er naar olijven.Franciscus leefde in een tijd van ketters en kruistochten. Terwijl de kerk tegen katharen, waldezen en moslims streed, rukte Dzjengis Khan vanuit Mongolië op tot aan de oevers van de Donau. Marco Polo reisde in omgekeerde richting, naar China, en Dante Alighieri in zijn ”Goddelijke komedie” door hel, vagevuur en paradijs. In Engeland moesten de Joden een gele ster dragen en de Italiaanse wiskundige Leonardo van Pisa introduceerde in Europa het getal nul.
Johannes
Franciscus werd geboren in Assisi in september 1181 of 1182. Historici weten het niet precies, omdat onduidelijk is of de stad toen de kalender van Pisa of die van Florence aanhield.
Evenmin is zeker waar Franciscus precies ter wereld kwam. In Assisi worden twee geboortehuizen aangewezen: San Francesco Piccolino en Chiesa Nuova. Om het geschil over de plaats van Franciscus’ geboorteplek te beslechten, wees burgemeester Fortini aan het begin van de vorige eeuw een derde huis aan, naast het kerkje van San Niccolo. Maar niemand neemt deze mogelijkheid nog serieus.
San Francesco Piccolino, niet groter dan een paar vierkante meter, doet het authentiekst aan. „Dit kapelletje was eens een stal voor os en ezel”, staat er boven de deur te lezen. „Hier werd Franciscus geboren, de spiegel der wereld.” Er staan een paar kaarsen; aan de wand hangen ingelijste gebeden. Op de bank slaapt een zwerver, een plastic bakje met wat kleingeld nog in zijn hand geklemd.
Het mag dan niet bekend zijn waar Franciscus ter wereld kwam, zeker is wel dat vader Pietro niet bij de geboorte en doop van zijn zoon aanwezig was. De lakenhandelaar verbleef iedere herfst een paar maanden in Frankrijk om nieuwe waar in te slaan. Daar had hij ook zijn vrouw Pica ontmoet. Haar naam is waarschijnlijk een afkorting van Picardië, de streek waar drie eeuwen later Johannes Calvijn werd geboren.
Toen Pica haar zoon in de kathedraal van San Rufino liet dopen, vroeg ze de bisschop hem Giovanni (Johannes) te noemen. De middeleeuwse doopvont staat er nog steeds, een beetje verscholen in een hoek van de kerk. Wie zich wil voorstellen hoe Franciscus daar, zoals christenen het later zouden verwoorden, het teken en zegel van Gods verbond ontving, moet wel wat verbeelding hebben. De stenen vont is nauwelijks zichtbaar door alle gietijzeren hekjes, houten krullen en barokke schilderingen. Paus Benedictus XVI was hier in 2007, zo blijkt uit een foto.
Lang zou de kleine Johannes zijn naam overigens niet houden. Toen Pietro terugkwam uit Frankrijk stond hij erop dat zijn zoon Francesco zou heten –de Fransoos– naar het land waar hij zijn vrouw en zijn rijkdom gevonden had.
Losbandig
Franciscus ging van zijn achtste tot zijn veertiende naar school in zijn parochiekerk, de San Giorgio. Daar leerde hij lezen en schrijven, Bijbelse geschiedenis, de geloofsbelijdenis en de catechismus. Het was zijn enige formele scholing.
Franciscus kreeg, zoals het nu heet, een vrije opvoeding. Zijn ouders verwenden hem. Franciscus’ eerste drie biografen –de broeders Thomas, Henricus en Angelo– schrijven daarover: „Hij gooide het geld over de balk en alles wat hij verdiende ging op aan eten en pret maken met zijn vrienden. Zijn ouders tikten hem vaak op de vingers omdat hij er een vermogen doorheen joeg en zich meer als een prins dan als een zoon gedroeg, maar ze waren rijk en omdat ze zo dol op hem waren, gingen ze er niet tegenin uit angst dat ze hem tegen zich in het harnas zouden jagen.”
Franciscus’ bekering kwam niet van het ene moment op het andere. Er was een reeks gebeurtenissen voor nodig om hem van een losbandige jongeman in een ‘heilige’ te veranderen: een krijgsgevangenschap in Perugia, een ontmoeting met melaatsen, een preek over Mattheüs 10.
Vervallen huis
Op een dag in het voorjaar van 1206 bezocht Franciscus het kerkje van San Damiano, een kwartier heuvelafwaarts vanaf de Porta Nuova. Daar knielde hij neer voor een beschilderd kruisbeeld. Toen hij begon te bidden, hoorde hij een stem: „Franciscus, zie je niet dat mijn huis helemaal in verval raakt? Vooruit, ga het voor mij herstellen.” „Ja, Heere, ik wil niets liever”, antwoordde Franciscus, die dacht dat het slechts om de restauratie van San Damiano ging. Hij verkocht alles wat hij had en met stenen en cement herstelde hij het kerkje.
Het sprekende kruisbeeld is inmiddels overgebracht naar de basiliek van Santa Chiari in Assisi. Daar hangt het, in een zijkapel, waar tegenwoordig niet gepraat maar alleen gebeden mag worden. Het twaalfde-eeuwse crucifix toont Christus Die, in de woorden van Franciscuskenner Gerard Pieter Freeman, met open ogen de wereld in kijkt. „Geen spoor van pijn; hier neemt Iemand vrijwillig Zijn lijden op zich.”
San Damiano is er ook nog steeds, zij het niet meer te midden van uitgestrekte bossen. De vroegste delen van het kloostertje zijn minstens duizend jaar oud, maar er is in de loop der eeuwen veel bijgebouwd.
Twee jaar voor zijn dood, in 1226, lag Franciscus in San Damiano ernstig ziek in een celletje. Hij leed aan een oogkwaal, die hij mogelijk had opgelopen in Egypte. Franciscus was meegereisd met de kruisvaarders om sultan al-Kamil te overtuigen van de waarheid van het christelijk geloof. De moslimleider was allerhartelijkst geweest, maar bekeerd had hij zich niet.
In zijn cel, waar het krioelde van de muizen, schreef Franciscus na terugkomst het Zonnelied, een lofzang van de schepselen, dat een van de hoogtepunten van de vroege Italiaanse literatuur zou worden:
Allerhoogste, almachtige, goede Heer’, van U zijn de lof, de roem, de eer en alle zegen.
U alleen, Allerhoogste, komen zij toe en geen mens is waardig Uw Naam te noemen.
Wees geprezen, mijn Heer’, door al uw schepselen, vooral door meneer broeder zon die de dag is en door wie Gij ons verlicht.
En hij is mooi en straalt met grote pracht; van U, Allerhoogste, draagt hij het teken.
Wees geprezen, mijn Heer’, door zuster maan en de sterren. Aan de hemel hebt Gij ze gevormd, helder en kostbaar en mooi.”
Na het herstel van San Damiano in 1206 volgden andere kerkjes, zoals in Portiuncula. Twee burgers van Assisi, Bernardus en Petrus, voelden zich aangetrokken tot de levenswijze van Franciscus en hielpen hem bij het werk. In Portiuncula hoorde hij van een priester dat de leerlingen van Christus geen goud, zilver of geld mochten bezitten, dat ze op reis geen beurs, tas, proviand of staf mochten meenemen, dat ze geen schoeisel noch een dubbel stel kleding mochten hebben, maar dat ze het Godsrijk moesten verkondigen en oproepen tot boetvaardigheid. „Dat wil ik, dat zoek ik, daaraan wil ik mijn leven geven!” riep Franciscus spontaan, en hij trok meteen zijn schoenen uit, legde zijn staf neer en wilde maar één habijt hebben. Voortaan bepaalde Mattheüs 10 zijn leven en dat van zijn broeders.
In Franciscus’ tijd lag Portiuncula op een open plek in het bos, langs de weg tussen Perugia en Foligno. Het kapelletje is er nog, dat wel, maar het is bijna onherkenbaar gemaakt door allerlei vergulde fresco’s. In de zestiende en de zeventiende eeuw is er een enorme basiliek omheen gebouwd, alsof men bang was dat de kapel vergeten zou worden.
De officiële naam van Portiuncula is Santa Maria degli Angeli, wat Maria ter Engelen of Maria Tenhemelopneming betekent. Los Angeles in de Verenigde Staten is naar deze plaats vernoemd. Nu is Santa Maria een voorstad van Assisi, een plaats vol industrie, autowegen, telefoondraden en een treinstation.
Minderbroeders
Franciscus en zijn metgezellen noemden zich voortaan minderbroeders, om daarmee hun nederigheid uit te drukken. „Mijn beste broeders”, zei Franciscus, „God heeft ons in Zijn barmhartigheid niet alleen voor ons eigen zielenheil, maar voor dat van velen geroepen. Wij moeten dus door de wereld trekken en de mensen door ons voorbeeld en onze woorden vermanen boete te doen voor hun zonden en Zijn geboden in acht te nemen.”
En als ze twee aan twee op pad gingen, gaf Franciscus hun de raad zich eerst in stille afzondering en gebed eigen te maken wat ze later in preken zouden uiteenzetten. Ze moesten „de ondeugden en deugden, de straf en de heerlijkheid verkondigen, in korte bewoordingen.”
Als het voedsel op was, trokken de broeders bedelend langs de huizen van Assisi. Franciscus was bereid alles op te geven, zelfs hun exemplaar van het Nieuwe Testament. Toen er eens een berooide oude vrouw om een aalmoes kwam vragen, was dat het enige wat ze konden missen. „Geef haar dat, geef haar dat”, zei Franciscus. „Ik weet zeker dat de Heere daarin meer behagen schept dan dat we er zelf in lezen.”
Regel
Toen Franciscus elf broeders had –in 1209– trokken ze samen naar paus Innocentius III in Rome om toestemming te vragen voor hun levenswijze. Die goedkeuring was nodig, omdat ze ook buiten het grondgebied van de bisschop van Assisi wilden werken. Pauselijke toestemming was eveneens belangrijk omdat er in die tijd meer bewegingen waren die een eenvoudig, evangelisch leven voorstonden, zoals die van de katharen en de waldenzen. Deze groepen weken echter af van de officiële kerkleer en werden daarom hevig vervolgd. Franciscus bleef goed katholiek.
Hoewel Franciscus eigenlijk geen orde wilde stichten, moest hij toch een leefregel opstellen. Die van augustijnen en benedictijnen voldeden niet, want deze orden zaten veilig achter hoge kloostermuren. Franciscus had geen vaste verblijfplaats en ook geen bezittingen.
De nieuwe regel bestond uit acht voorschriften: gehoorzaamheid, armoede, kuisheid, nederigheid, eensgezindheid, gebed, arbeid en prediking. De paus ging akkoord en Franciscus en zijn broeders keerden terug naar Assisi.
Dit is het eerste deel van een tweeluik over Franciscus van Assisi. Aanleiding is het 800-jarig bestaan van de franciscaner orde. Volgende week donderdag deel 2.
Luther en Calvijn gingen, Franciscus bleef
Broeder Julian Zambanini woont samen met 57 andere franciscanen in het Sacro Convento, net naast de San Francescokerk in Assisi. Hoe komt een Amerikaan daar terecht? „Franciscus’ liefde tot God raakt me.”
Franciscus laat zien wat het betekent om naar het Evangelie te leven, zegt Zambanini, die op het punt staat in de San Francesco de biecht te gaan afnemen. „Franciscus leefde in armoede en gehoorzaamheid aan het Woord van God. Hij koos daarvoor omdat Christus zo leefde.”
Zambanini groeide op in de Verenigde Staten. Na de middelbare school koos hij voor het seminarium, waar hij leerde wat broederschap betekent. „Toen besloot ik franciscaan te worden.”
Hij doceerde klassieke talen in Amerika en vervulde diverse secretariële functies in Rome en in Malta. Sinds afgelopen zomer is hij biechtvader en gids voor Engelstalige bezoekers van de San Francescokerk.
Alle aandacht voor Franciscus gaat niet ten koste van de boodschap van Christus, zegt broeder Julian. Hij zwaait met zijn arm richting de kerk. „Ga maar kijken, dan zie je dat dit niet zo is. Aan de ene kant van het schip tonen de fresco’s het leven van Jezus, aan de andere kant dat van Franciscus.”
Hij zucht. „Protestanten denken vaak dat we Franciscus aanbidden. Nee, we eren hem, als volgeling van Christus.”
Volgens hem stelde Franciscus, net als de reformatoren Maarten Luther en Johannes Calvijn, misstanden in de kerk aan de orde. „Veel geestelijken leefden niet volgens het Evangelie. Franciscus kon twee dingen doen: blijven of weggaan. Hij koos voor het eerste. In de kerk waren nog mensen die oprecht geloofden.”
Meer informatie
ENIT – Italiaans Bureau voor Toerisme, Stadhouderskade 2, 1054 ES Amsterdam. Tel.: 020-6168244. E-mail: amsterdam@enit.it. Website: enit.it.
”Umbrië in de voetsporen van Franciscus”, door Gerard Pieter Freeman; uitg. Gottmer, Haarlem, 2003.
”Franciscus van Assisi”, door Adrian House; uitg. Gottmer, Haarlem, 2002.
”Een man uit het dal van Spoleto. Franciscus tussen zijn tijdgenoten”, door Helene Nolthenius; uitg. Querido, Amsterdam, 2000.
”Franciscus”, door Julien Green; uitg. Ambo, Baarn, 1984.