Hoffelijkheid als kenmerk van ICI
Een „bloeitijd” beleefde het in de jaren zestig, zeventig van de twintigste eeuw. Op dit moment functioneert het Interkerkelijk Contact Israël (ICI) „in betrekkelijke anonimiteit”, constateert dr. Gert van Klinken. „Maar dat kan ook iets waardevols hebben.”
„Wat mij in het ICI bijvoorbeeld altijd weer erg aanspreekt”, zegt dr. Van Klinken, „is de hoffelijkheid waarmee het met zijn gesprekspartners omgaat, het gevoel voor etiquette. In een tijd dat de gemoederen rond Israël en de Palestijnen snel hoog oplopen, heeft dat iets verademends. Harde woorden, spandoeken passen niet bij de stijl van het ICI.”Besloten bijeenkomst
Op verzoek van het contactorgaan legde de docent kerkgeschiedenis aan de Protestantse Theologische Universiteit (PThU), vestiging Kampen, de historie van het ICI vast in een boek. ”Christelijke stemmen over het Jodendom” luidt de titel ervan, ”Zestig jaar Interkerkelijk Contact Israël (ICI), 1946-2006” (uitg. Eburon, 192 blz.). Begin vorige maand, op 5 oktober, werd het tijdens een besloten bijeenkomst in het Protestants Landelijk Dienstencentrum in Utrecht gepresenteerd.
„Het was een goede middag”, blikt dr. Van Klinken erop terug. „Met vertegenwoordigers van de bij het ICI aangesloten kerken, met Hadderech, de vereniging van Messiasbelijdende Joden in Nederland, met Kerk en Israëlveteranen. Al werd het soms ook emotioneel.”
In elk geval één persoon kon er niet meer bij aanwezig zijn: de 95-jarige Marjorie W. Eberlé-Gotlib. Jarenlang was ze als voorzitter hét gezicht geweest van Hadderech. In 1969 kreeg ze namens deze vereniging zitting in het ICI. „We hadden gedacht haar het eerste exemplaar van mijn studie te overhandigen. Maar kort daarvoor werd ze ernstig ziek, en op 8 oktober is ze toen overleden.” (Zie kader.)
Desastreus
Het Interkerkelijk Contact Israël ontstond even na de Tweede Wereldoorlog – die vooral ook voor het Joodse volk zulke desastreuze gevolgen had gehad. Het initiatief voor het contactorgaan, als „plek van overleg en actie van gezamenlijke kerken”, lag bij de Nederlandse Hervormde Kerk.
Vanaf 1946 traden meerdere denominaties toe: de Algemene Doopsgezinde Sociëteit, de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten, de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland, de Evangelische Broedergemeente, de Gereformeerde Kerken in Nederland, de (Hersteld) Evangelisch Lutherse Kerk, de Remonstrantse Broederschap en de Unie van Baptistengemeenten in Nederland.
Na verloop van tijd werd ook Hadderech lid van het ICI. In 1974 ging de Rooms-Katholieke Kerk deelnemen, en met het ontstaan van de Protestantse Kerk in Nederland trad ook deze toe (2004).
Het ICI wilde de „herbezinning op de relatie tot de joden” bevorderen, schrijven voorzitter ds. Hedde Biesma en pastor drs. Frans Zwarts (lid van het contactorgaan) in hun voorwoord op dr. Van Klinkens boek. „Als voorbeeld noemen we: de kleine brochures, vouwbladen, met de titel ”Wat ieder van het jodendom moet weten”.”
Wat deed het ICI in al die jaren wel, wat niet? Waarin slaagde het, en waarin niet? Om hierop antwoord te krijgen, vroeg het huidige bestuur dr. Van Klinken dit eens te gaan onderzoeken. „Vooral ook om aan geïnteresseerden in kerkelijke kringen enig inzicht te bieden in de wegen die het ICI was gegaan.”
Als „een buitenkans”, zo ervoer de Kamper kerkhistoricus het verzoek. „Al loop je wel meteen aan tegen de vraag hoe je je onafhankelijkheid, je objectiviteit, dan moet bewaren. Maar als het daarover gaat, heb ik alle vrijheid gekregen om mijn werk te doen.”
Toch spreekt uit uw studie een zekere betrokkenheid, ook ten aanzien van (het lot van) het Joodse volk.
„Ik denk dat dat klopt. In 1996 ben ik gepromoveerd op een onderzoek naar de opvattingen in de Gereformeerde Kerken in Nederland –ik ben zelf van huis uit gereformeerd– over het Jodendom, tussen 1896 en 1970. En ik ken de verhalen over Joodse onderduikers uit mijn eigen familiegeschiedenis en die van mijn vrouw. De familie Van Klinken in de Veenkoloniën, die twee nachten een onderduiker in huis had, maar het langer toch niet aandurfde; de familie Jonker, waar een Joodse onderduikster tussen 1943 en 1945 deel uitmaakte van het familieleven, nu in Israël woont en met wie we nog steeds contact hebben.”
Schuld
Er móést iets veranderen, zo verwoordt dr. Van Klinken het algemene gevoel dat er na de Tweede Wereldoorlog in veel kerken heerste. Er lag schuld, ook bij de kerken, juist waar het ging om de Joden – de tallozen die in de achterliggende jaren het leven hadden gelaten.
Voor zijn boek interviewde hij tientallen mensen die tussen 1946 en 2006 bij het ICI betrokken zijn geweest. Dr. T. Brienen bijvoorbeeld, emeritus predikant binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK). Dr. Van Klinken schrijft over hem:
„In de bevindelijke vleugel van het Nederlandse protestantisme werd de betrokkenheid op Israël in eigen termen verwoord. Teunis Brienen was in 1930 in Werkendam geboren, in een gezin waar affiniteit bestond met zowel het erfgoed van de Nadere Reformatie in de 17e als dat van de Afscheiding in de 19e eeuw. Midden in de oorlog was het gezin christelijk gereformeerd geworden. Vader Brienen was slager en werkte samen met zijn joodse collega Jozef de Vries. Het contact was zo goed dat diens zusters Hanna en Liesbeth kwamen helpen in de huishouding, die met acht kinderen behoorlijk druk was.
Teunis Brienen zou de zusters niet vergeten: „Ik heb als jongen met ze staan afwassen in de keuken. Toen de deportaties begonnen, sloegen ze aanbiedingen om onder te duiken af. Ze waren toch keurige mensen en hadden toch niemand iets misdaan? Zo zijn ze met hun handbagage naar de verzamelplaats in Gorcum gegaan, en we hebben ze nooit terug gezien.”
Na een studie in Apeldoorn werd Brienen in 1955 christelijk gereformeerd predikant in het Groningse Mussel. Ook in dat afgelegen agrarische dorp werd meegeleefd met de vragen rond het joodse volk, „soms een tikje chiliastisch.” De belangstelling voor Israël was hier geworteld in de Nadere Reformatie (b.v. Abraham Hellenbroek) en de Afscheiding (b.v. Jan van Andel). De verwachting van de wederkeer van Jezus Christus en die van een joodse bekering aan het einde der tijden waren nauw met elkaar verbonden.”
Jarenlang zou dr. Brienen zijn kerkverband vertegenwoordigen in het ICI.
Jodenzending
In zijn boek biedt dr. Van Klinken een „analyserende en misschien soms provocerende kijk op wat het ICI al of niet was en deed”, merken ds. Biesma en drs. Zwarts in hun voorwoord op.
„Pijnlijk” noemen zij de positie van de Messiasbelijdende Joden in Nederland. Ook dr. Van Klinken omschrijft hen als „de meest tragische partij in het hele verhaal. Evenals hun Joodse volksgenoten waren zij gestempeld door de Holocaust. Marjorie Eberlé-Gotlieb zelf bijvoorbeeld – dat verklaart voor een deel haar ook voor anderen niet altijd gemakkelijke optreden. Ook deze Joden hadden vaak tal van familieleden verloren, hadden misschien zelf wel in een kamp gezeten. Maar na de oorlog werden zij door hun eigen volk met de nek aangekeken: een Jood die in Jezus geloofde, was geen Jood meer. En in de kerken wist men ook steeds minder raad met hen.”
Dat laatste lag in de begintijd overigens nog een beetje anders: déze Joden konden wel eens de opmaat vormen voor een massale bekering van het Joodse volk. „Maar geleidelijk aan raakte ook binnen het ICI de notie dat Joden, min of meer, een eigen weg tot God hebben, steeds meer in zwang”, stelt dr. Van Klinken vast. „Het fenomeen Jodenzending was echt voorbij. In de jaren zeventig keerden nogal wat Joden die in hun onderduikperiode gereformeerd waren geworden, terug naar de synagoge. Mart Cohen bijvoorbeeld, om maar een naam te noemen. Vanuit het ICI werd daar met alle begrip op gereageerd.”
Ook dat maakte de positie van Hadderech steeds moeilijker, zegt hij. „Tegelijk moet je constateren dat het ICI op dit moment nog een van de weinige verbindingslijntjes vormt tussen de kerken en de Messiasbelijdende Joden in Nederland. Dat lijkt me iets om zuinig op te zijn.”
Palestijnen
De discussies binnen de aangesloten kerken rond, onder andere, het Midden-Oostenconflict gingen het ICI niet voorbij. De roep om recht voor het Palestijnse volk werd steeds luider. Ook pleidooien om de „dialoog” met de Joden uit te breiden tot een „trialoog”, waarbij ook de islam betrokken zou worden, klonken meer en meer.
Daartoe heeft het ICI echter nooit besloten, aldus dr. Van Klinken. „Voorop blijft toch staan het gesprek met het Joodse volk, bestrijding van het antisemitisme ook.
Waarbij je wel ziet dat het ICI door al deze discussies eigenlijk een beetje monddood is gemaakt. Het kan niet met één stem meer spreken, nu het denken in de kerken zulke uiteenlopende wegen is ingeslagen.”
De plaats van het ICI werd er volgens hem een tussen het –later opgerichte– Overlegorgaan Joden en Christenen (OJEC) enerzijds en Christenen voor Israël (CvI) anderzijds in. Op dit moment participeren zes kerkgenootschappen en Hadderech in het contactorgaan – dat de laatste jaren in stilte zijn weg lijkt te gaan.
„Daarin onderscheidt het ICI zich ook van het OJEC en CvI”, zegt dr. Van Klinken. „En wat mij betreft in positieve zin. Geen harde woorden, geen spandoeken, maar overleg dat zich kenmerkt door hoffelijkheid. Dat heeft iets moois.”
Uitvoerig besteedt dr. Gert van Klinken in zijn boek over zestig jaar Interkerkelijk Contact Israël (ICI) aandacht aan Hadderech, vereniging van Messiasbelijdende Joden in Nederland. Volgens prof. dr. Pieter A. Siebesma geeft hij een „goed beeld” van de organisatie.
Marjorie W. Eberlé-Gotlib was én bleef Joods
Prof. Siebesma, onder andere parttimehoogleraar judaica in Leuven, werd zo’n vijftien jaar geleden gevraagd adviseur te worden van het bestuur van Hadderech. In die hoedanigheid woonde hij regelmatig bestuursvergaderingen bij. Zo leerde hij ook de voorzitter, Marjorie W. Eberlé-Gotlib, persoonlijk kennen.
Toen deze vorige maand op 95-jarige leeftijd overleed, stuurde prof. Siebesma –die zelf overigens geen Joodse achtergrond heeft– deze krant het volgende ”in memoriam”.
„Marjorie Winifred Eberlé-Gotlib is afgelopen donderdag, 8 oktober, in haar woonplaats Rotterdam op 95-jarige leeftijd overleden. Jarenlang was ze voorzitster van Hadderech, een organisatie om Messiasbelijdende Joden in Nederland met elkaar in contact te brengen. Haar markante persoonlijkheid was ook bij niet-Joodse christenen bekend vanwege haar vele lezingen en Bijbelstudies.
Eberlé-Gotlib werd geboren in 1914 in Manchester in een bewust Joods, maar niet orthodox gezin. Het gezin verhuisde later naar Rotterdam, waar haar vader violist was in het Rotterdams Filharmonisch Orkest. In 1935 trouwde ze met Leo Fuld, een van de grootste Jiddische zangers van Europa. Dit huwelijk hield geen stand en in 1939 trouwde ze met Oscar Eberlé, met wie ze meer dan 50 jaar getrouwd zou zijn, tot zijn overlijden in 1993. Doordat ze gemengd gehuwd was, wist ze de Tweede Wereldoorlog te overleven, als een van de weinigen van haar familie.
Tijdens de oorlog kwam ze tot het geloof in de Messias. Of in haar eigen woorden uit haar biografie: „Ik geloofde nergens in. Er werd bij ons thuis nooit over God gesproken. Op een dag zat ik thuis na te denken. Er gebeurden allerlei rare toevallige dingen. „Ook toevallig”, zei ik maar steeds. „Ik val van het ene toeval in het andere. Ik lijk wel een toevallenlijer.” En ineens kwam er een stem. Ik heb in mijn leven nooit stemmen gehoord, voordien niet en nadien ook niet meer. Maar die stem die was er, heel kalm, heel rustig. Het klonk een beetje als een mannenstem en die zei: „Als je voor dat woord toeval nou eens het woord God invulde.” Ik keek om, want ik dacht dat er iemand achter me stond, die er niet stond, en ik zei stomverbaasd: „God, bestaat die dan?” Meer niet. Dat is het begin van mijn bekering geweest.”
Door het lezen van het boek ”De Nazarener” van Scholem Asch en door het Bijbelonderwijs van de Joodse zendeling Trosianetsky leerde ze het Nieuwe Testament en de persoon van Jezus Christus kennen en is ze later samen met haar man door ds. J. J. Buskes gedoopt. Na de oorlog raakte ze betrokken bij Hadderech (Hebreeuws voor: De weg), een vereniging die in 1945 werd opgericht en later met de Nederlandsche Vereniging van Joden-Christenen is gefuseerd.
Eberlé-Gotlib was zich sterk bewust van het feit dat ze door het geloof van de Messias bij God mocht behoren. Niet door werken, door het zich houden aan de oudtestamentische geboden of aan de rabbijnse voorschriften, maar alleen door genade, door het werk van de Messias was ze behouden. Ze was daarin beïnvloed door het werk van dr. H. F. Kohlbrugge. Zo hield ze de leden van haar Bijbelkringen (tot voor enkele jaren leidde ze nog een aantal Bijbelkringen in en rond Rotterdam) een spiegel voor dat alles genade was en niets van de mens zelf.
Een tweede pijler van haar theologie was de plaats van Israël in Gods heilsgebeuren, dat God het Joodse volk blijvend heeft uitverkozen. Als God niet trouw is aan Israël, hoe kan Hij dan trouw blijven aan de kerk van het nieuwe verbond? Ook al beleed ze Jezus als Messias, ze bleef Joods.
Aan het eind van haar leven verlangde ze om heen te gaan naar de Messias, van Wie ze zo lang had mogen getuigen. En ook in haar sterven was ze een getuige voor degenen die rondom haar stonden. Velen zullen haar missen, haar gevatheid en Jiddische humor, maar bovenal haar authentieke geloofsbeleving. Moge haar nagedachtenis tot zegen zijn.”
Eberlé-Gotlib werd op maandagmiddag 12 oktober in Rotterdam begraven, na een dienst waarin ds. S. L. Schoch voorging.